Albertine Kehrer: Wat niet is uit te staan
Albertine Kehrer
(1826-1852)
Wat niet is uit te staan
Wat niet is uit te staan
De geur van ingemaakte kropsla
Rijmend proza; slappe thee;
Vorken met een haringsmaakje
Op een uitgezocht diner;
Een bon mot, dat, niet begrepen,
Uitleg of herhaling eist;
Van uw goed te zijn verstoken,
Als gij voor genoegen reist;
In de kerk, in januari,
Bij abuis uw stoof niet warm;
Als gij worsten denkt te stoppen,
Heel veel gaten in de darm
(…)
En – een hand, die niet gedrukt wordt,
Zoo trouwhartig als gij ‘t doet;
(…)
Door de Torenstraat te moeten
Met een parapluie als ‘t stormt;
(…)
Complimenten aan te horen,
Niet verdiend en niet gemeend;
En – een vingerhoed met gaatjes
Dien gij van een kennis leent;
‘t Carillon des maandagsochtends,
Vrijdagmorgens bovendien,
Ingesteld in oude dagen,
Tot vermaak van ‘k weet niet wien;
Naaiwerk, thuis gestuurd, doortrokken
Met een geur van zoutevis
Was opdoen met winterhanden
Als het goed bevroren is;
Rolpens in ‘t begin van juli
Onuitsprekelijk zout en hard:
Iemand met een neusverkoudheid
Naast u zittend op ‘t concert
Zonneschijn en zomerwarmte
Als gij op een stoomboot wacht;
En in ‘t eind de lof der zotten
Openlijk u toegebracht!
Albertine Kehrer poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Albertine Kehrer, Archive K-L, Kehrer, Albertine