Ton van Reen: Vallende Ziekte deel 2
Een nieuw verhaal van
T O N V A N R E E N
V a l l e n d e Z i e k t e
deel 2
Maria is een paar eeuwen geleden op een ossenkar naar ons dorp gekomen, in haar eentje zeggen ze, en precies op deze plek liet ze de kar stoppen, dat staat ook in een boekje. Zou ze zelf tegen de ossen hebben geroepen dat ze hier wilde zijn? Ik snap het niet. Wat had Onze Lieve Vrouwe in een gehucht vol boerenkinkels die niet konden lezen en schrijven en die in het jaar dat ze hier arriveerde een meisje van twaalf jaar levend hadden verbrand omdat ze een heks was omdat ze rood haar had en omdat ze niet wilde deugen en het vreselijk had laten hagelen, dat doen heksen nou eenmaal, in een verrot gat aan de Peelrand, waar toen nog helemaal niks was behalve stinkende mest, net als nu nog steeds bij de boeren in het Looi, waar alle kinderen vlooien hadden, hoewel niemand daar last van had want geen kind ging naar school, wat had Onze Lieve Vrouw in dit gehucht waar iedereen van toen al eeuwen dood is in Jezus naam te zoeken? En waarom gelooft mijn moeder dat die mensen van een paar honderd jaar geleden die niks wisten gelijk hadden? En dat Maria naar hier is gekomen om bij ons wonderen te doen? Geen poot heeft ze ooit uitgestoken. Ze zal het nóóit doen. Niemand heeft ze gered. Iedereen die ziek is en bij haar beeld gaat bidden gaat dood. En als ze nou nog dat rooie kind van de brandstapel had gered, of die het echt heeft laten hagelen of niet, dan had ze iets gedaan om een kind te redden. Tegenwoordig steken ze geen meisjes meer in de fik omdat ze rood haar hebben. Truusje van de Stap die eigenlijk wel een heks is als je het mij vraagt, want ze kan alle jongens bezweren met haar felle groene ogen en door het wapperen van haar rokken, heeft zwart haar. Misschien had Onze Lieve Vrouwe wel gelijk, dat ze dat rooie kind niet heeft gered. Aan rooie meisjes heb je toch niks. Ze zien bleek alsof ze altijd ziek zijn. Mijn broer zegt dat rooie meisjes altijd ongesteld zijn, hoe hij dat weet zegt hij niet. Wat hij met meisjes doet weet ik niet, maar zeker niet zulke dingen als Peet van de dokter, ik weet niet of hij echt Peet heet of dat hij een nog stommere naam heeft zoals Pieter of Wienie en dat hij zich daarom Peet noemt, die later net als zijn vader ook dokter of dierenarts wil worden en die daarom bij de meisjes onder hun jurk mag kijken. Waarom mochten meisjes vroeger geen rood haar hebben en waarom mag de heilige Anna in haar glas-in-loodraam dat wel? Haar haren zijn zelfs vuurrood als van bloed. Anna moet gemaakt zijn in dezelfde tijd dat het roodharige meisje op de brandstapel is gezet, ze meten met twee maten, heiligen mogen alles, mensen niks.
Wonderen doet onze Maria niet, tenminste niet bij ons, dat doet ze alleen in Lourdes voor mensen die zwemmen in het geld en naar Frankrijk kunnen reizen, maar voor ons soort mensen doet ze echt helemaal niks. Hoe moeder ook tot haar heeft gebeden om vader beter te laten worden, ze heeft altijd weggekeken. Trouwens, ze kijkt niemand aan, ze kijkt altijd naar de vloer, naar die rare bruine tegels die nooit schoon worden hoe vaak Mazaweta ze ook schrobt. Ik denk dat wij een andere Maria hebben, misschien niet de echte moeder van Jezus, maar een nicht of een achternicht of een buurmeisje uit Nazareth dat ook Maria heette en hier de taken waarneemt omdat de echte het te druk heeft met wonderen doen in Fatima, Lourdes en Banneux. Eén keer is moeder naar Banneux geweest, maar ze gaat er niet meer naar toe, want daar komen alleen boerinnen en in de bus heeft het zo ontzettend naar varkens gestonken dat moeder wit en misselijk thuiskwam. Mensen horen beter te worden van een bedevaart, maar bij Erkelens in Het Looi was een zeug gestorven omdat de biggen niet geboren konden worden. Niemand het had gemerkt. Dat beest en al die biggen zijn gecrepeerd toen vrouw Erkelens in Banneux zat te bidden. En bij Erkelens zijn ze al zo arm als kerkratten. Daar had Maria iets aan kunnen doen, maar niemand houdt van vrouw Erkelens.
Ik snap niet dat moeder na de vroegmis toch nog altijd even gaat bidden in de Mariakapel. Als ik de kaarsen op het altaar heb gedoofd, in de sacristie de toog heb verwisseld voor mijn jas en een slok miswijn heb gedronken om het warm te krijgen, het is altijd verrot koud in de kerk, zelfs als er een hittegolf zo dik als een deken op het dorp ligt en de mensen bijna stikken in de stank van mest en hooibroei en van rotte eieren van de eiermijn, dan nog bevries je in de kerk. De vrouwen die de kerk schoonmaken zeggen dat je hier ook nooit water kunt koken om te schrobben, omdat het niet aan de kook komt, net als op de top van de Mount Everest, die bergbeklimmers krijgen nooit warm eten. Misschien is het hier wel zo koud omdat de paus wil bewijzen dat wie in de kerk komt niet naar de hel gaat.
(wordt vervolgd)
© t v reen
Ton van Reen: Vallende Ziekte – deel 2
kemp=mag poetry magazine
More in: Reen, Ton van, Ton van Reen