Ton van Reen: DE MOORD XXI
Ton van Reen
DE MOORD XXI
POLITIE
De volgende dag werd ik heel vroeg wakker. Marcherende voeten op de weg. Ik keek door de spleet in de dekenzak. Twee politiemannen kwamen op de wagen af. Ik kende hen. Het waren dezelfden die Kaïn en Gore Kana gearresteerd hadden. De ene met het geile gezicht en de ander met het gezicht van God. Waarschijnlijk zochten ze mij. Kaïn had hen misschien gestuurd. Had mijn oude bok wroeging gekregen? Omdat ik geen ouders had was hij, mijn grootvader, verantwoordelijk voor mij.
Ik had een hekel aan uniformen. Vooral aan politiemannen. Mannen die leefden voor papieren regels die ze ‘de wet’ noemden. De twee rukten de dekenzak open. Ze waren blij verrast. Ze dachten een goede buit te hebben toen ze Alice zagen. Ze hadden Alice op een lijstje staan. ‘Publieke vrouw die met de onzen en met de vijand heulde.’ Er stond niet op hun lijst dat ze dag aan dag aangerand was. Dat ze de onzen niet kon zien, de Amerikanen niet, de Russen niet, de Engelsen niet, de Fransen niet, de Canadezen niet. Ze was blij als ze geen uniformen zag. Ze schrok wakker. Eerst was ze verbaasd, maar al vlug stonden de tranen in haar ogen. De kerels zagen het. Ze grinnikten. Die met het gezicht van God grinnikte vals. De ander geil. Ze hadden mij gezocht maar keken niet meer naar mij. Ze vonden het voldoende om naar Alice te kijken en te grinniken om haar angstige gezicht.
Ze schopten de melker uit de deken. De onnozele melker stond direct met de armen in de lucht en dacht dat het weer oorlog was. Hij zag daar geen kwaad in en begon terstond liedjes te neuriën over de zomer, over de gewonde soldaat, over een vogeltje op een tak. En over het in de grond leven aan het front. Als een vogelverschrikker stond hij in de wei. Vond de toestand niet prettig, maar wel normaal. Onnozelaars hebben dikwijls last van politie.
De politieman met het gezicht van God ging de wagen binnen. Struikelde. Hij was waarschijnlijk geschrokken van de prent van zijn eigen oog, het grote oog van God dat lichtgevend was en dat de enige versiering in de wagen bleek. Hij vloekte en duwde Cherubijn naar buiten. Ook Cherubijn struikelde. Zijn houten poot kon hem niet bijhouden. Hij viel langs het trapje en bleef vloekend liggen. De twee kerels lachten en omdat Cherubijn vloekte kreeg hij een tik met de gummistok van de mislukte God.
Ze bevalen de melker het gehuurde paard voor de wagen te spannen en naar het politiebureau in Oeroe te rijden. We gingen in optocht. Hand in hand liep ik met Alice voorop. Achter ons strompelde Cherubijn. Achter hem liepen de twee triomferende politiemannen, de gummiknuppel in de hand. Achter hen reed de melker op de bok van de wagen die kreunde of hij het zou begeven. In de open deur van de wagen zat de marmot die geen hersens had en toch begreep dat er iets gebeurde dat niet door de beugel kon, anders was hij niet in de deuropening gaan zitten. Gewoonlijk lag hij in zijn mand met de ogen dicht.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord