Ton van Reen: DE MOORD XV
Ton van Reen
DE MOORD XV
SPELEN IN HET WOUD VAN TUBBS
Ik weet niet meer waarover ik die nacht droomde. Het moet een fijne droom zijn geweest, want toen ik ‘s morgens wakker werd, was ik blij. Ik liet niet merken dat ik wakker was. Integendeel. Ik bleef stil liggen en luisterde naar het kloppen van Alices hart, want ik lag nog steeds met mijn hoofd op haar borst. Ik voelde haar adem. Ik mocht me niet bewegen. Dan zou ik de marmot wakker maken. Die lag stil tussen mijn benen en zou het niet fijn vinden wakker gemaakt te worden. Overigens ben ik er nooit achtergekomen of de marmot ooit echt sliep. Hij hield wel zijn ogen dicht, maar hij voelde het als je naar hem keek.
In de wagen lag Cherubijn te ronken. Ik zou graag even zijn gaan kijken of zijn houten poot langs het bed naar beneden hing en of zijn kop scheef op het kussen lag en of zijn adem weer naar bedorven fruit rook.
Als ik mijn ogen opende en verder stil bleef liggen, kon ik door een spleet in de dekenzak naar buiten kijken. De wei dampte alsof er onder werd gestookt. De koeien vraten uit alle macht. De melker was bezig de draad om de wei aan te spannen. Die hing slap, in grote bogen, net als hoogspanningsdraden bij warm weer.
Over de weg liepen mensen uit Oeroe die wat door de morgen wilden wandelen. De morgen was hier, waar alleen de wei was en onze wagen, een witte wolk waar je goed doorheen kon kijken.
Sommige wandelaars bleven staan, keken naar de ademende slaapzak, maar konden niet zien wie erin lagen. Ze liepen verder, kwamen terug om opnieuw te blijven staan en naar de ademende dekenzak te kijken. Ze zochten de marmot. Ze waren verbaasd toen de dekenzak openging en Alice en ik onze hoofden naar buiten staken. Tegen elkaar zeiden ze: ‘Kijk, het meisje uit de zweef dat je niet mocht zoenen.’ Daar hadden ze toch wel respect voor. Toen de marmot langs mijn lijf naar buiten liep, gooiden ze ons geldstukjes toe.
Alice lachte. De mensen werden er gelukkiger door. Wat wilden ze nog meer. De morgen hadden ze al. Nu Alice tegen hen lachte, moesten ze genoeg energie hebben om een hele dag lang het leven vol te houden.
We kwamen uit de dekenzak. Alices rok was gekreukt. Ze streek er langs met haar strijkijzerhandjes. Weg waren de kreukels. Haar rok was weer even fleurig als de vorige dag. De mensen van Oeroe liepen door. De anderen die langs kwamen bleven niet meer staan. Naar rondlopende mensen kijk je niet. Wel naar mensen die liggen te slapen in een dekenzak en die je niet kunt zien. Dan moet je wel blijven staan om te zien wie er in de zak liggen en of je ‘goedenmorgen’ kunt zeggen. Zo waren de mensen van Oeroe. Bij al hun melancholie, veroorzaakt door de waterader die onder hun dorp liep, bleven ze toch vriendelijk. En waarom ook niet? Ze vierden de eerste naoorlogse kermis. Ook de kermissen hadden in de oorlog stilgelegen. Waarom weet ik niet. Je kon toch goed kermis vieren, ook al vocht men ergens aan het front? Of had het ook wat met het vaderland en de eigen doden te maken?
We hadden weer geld genoeg om eten te kopen. Dat hadden we aan de marmot te danken. De marmot die zonder het te weten de kost voor ons verdiende door over mijn lijf uit de slaapzak te kruipen om naar de mensen te kijken. Zo gemakkelijk heb ik de kost nooit meer verdiend. Later was ik niet meer tevreden met een stuk brood ‘s morgens en gebakken aardappelen ‘s avonds.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord