Ton van Reen: De Moord IX
Ton van Reen
DE MOORD IX
In sommige kringen ging de vreemde uitspraak dat mierrijden dierenmishandeling zou zijn. Dat sloeg natuurlijk op het doden van de beestjes nadat ze over een afstand van dertig centimeter bereden waren. Dat was geen mishandeling! Deze mieren werden bevrijd uit hun gareel. Ze hoefden niet meer in de trein te lopen die, dag in, dag uit, het hol uitkroop en zand vervoerde. Korrels zand die ze nauwelijks konden dragen met hun haarfijne voorpootjes. Trouwens, in de oorlog zag je andere dingen. Ik heb gezien dat mensen elkaar neerschoten. Ze bleven liggen op straat. Ze waren van een ander vaderland. Welk land wist geen hond, want geen mens was er ooit geweest. Soms waren ze gewond. Niemand keek naar hen om. Niemand keek in hun van pijn vertrokken gezicht. Zo’n gezichten waren in die tijd gewoon. Het was voor de eer van vorst en vaderland. Ieder liet hen liggen, bang voor eigen hachje. Toch lag niemand de woorden ‘voor vorst en vaderland’ bestorven op de lippen. Degenen die daar lagen te sterven, konden een schop krijgen. Die waren van een ander vaderland. Dat telde niet.
Oorlog was net een stiekem spelletje. Het spelletje van leven en dood. Zoiets als pandverbeuren. Dit telt niet en dat telt niet. Ik zet deze helm op en jij die. Ik heb mijn vaderland achter mijn rug. Jij hebt jouw vaderland achter jouw rug. We proberen elkaar te vermoorden. We vechten voor een waardeloze vlag. Voor de eer van een regiment. Voor de versleten banier van God. Wanneer de waarden gekelderd zijn, wanneer God vermoord is, geven we elkaar de hand. De een druipt van het bloed van de ander. Godnogtoe, laat mierrijden mierrijden blijven!
Er stonden weinig mensen bij de bushalte. Enkele vrouwen met uitpuilende tassen. Een oudere heer met een hond die voortdurend zijn poot optilde tegen de paal van de bushalte en die me netjes goedendag blafte. Ik moest wachten. Ik had een hekel aan wachten. De vrouwen met de tassen niet. Die hadden de tijd. Die wachtten niet. Die stonden er alleen maar om het staan. Die dachten: zo en zo laat vertrekt de bus. Eerder vertrekken we lekker niet. Zo lang mogen we hier nog blijven staan. Lekker, met volle tassen in de hand. Het is prettig volle tassen in de hand te hebben. Zo lang hebben we geen honger. We zijn de oorlog nog lang niet vergeten. Gewone mensen vergeten niet zo gauw!
De man wachtte ook niet. Die stond er alleen voor de hond. Die man hoefde helemaal niet met de bus mee. Alleen de hond moest naar de bus kijken, zijn poot opheffen tegen de haltepaal en mij goedendag blaffen.
Eindelijk kwam de bus. Ze stamde nog uit de oorlog. Was haar carrière begonnen als frontbus. Bracht soldaten naar het front. Haalde lijken en gewonden naar huis. Nu reed ze van de Lichtstad Kork naar Oeroe, kwam nooit langs het Woud van Tubbs, wel over de brug van Kork, reed door het forensenplaatsje Tepple, langs het Lange Rak naar Gretz, deed daarna nog Wrak en Borz aan, stak de brug over bij Borz, bereikte over Boeroe Oeroe en reed de hele weg terug. In nog steeds dezelfde kleur als frontbus. Met hetzelfde gemis aan boslucht uit het Woud van Tubbs. Net als al de andere keren dat ze de reis begonnen was en beëindigd had.
Ik stapte in. Betaalde niet. Ik had vrij vervoer. In die tijd hadden kinderen tot zes jaar vrij reizen. Ik ging achter in de bus zitten. Vandaar kon ik alles overzien en was ik aan niemand iets schuldig. Je was aan iemand iets schuldig in de bus als je zou moeten omkijken om zijn gezicht te zien. Ik kon geen van de gezichten zien. Iedereen zat met de rug naar me toe. Hoogstens één kant van de gezichten kon ik onduidelijk zien spiegelen in de vuile ruiten. Ik had er geen behoefte aan om gezichten te zien.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord