Hank Denmore: Moord in lichtdruk (10)
Hank Denmore
Moord in lichtdruk
tien
In zijn herinnering kwamen weer beelden uit zijn jeugd boven. Hij zag weer hoe door een paar Noord-Afrikanen een schaap de keel werd opengesneden. Het arme dier was ook weerloos gebonden aan alle vier de poten en lag op een smerige, natte betonvloer van een verlaten fabriekshal. Terwijl het dier langzaam doodbloedde zag Rope dat er tranen uit de ogen van het beest liepen. Die aanblik was hem nog lang bijgebleven, de hulpeloosheid van het dier tegen zijn lot, het bijna menselijk smekend kijken in een stomme vraag om hulp had hem in menig droom achtervolgd.
Om het bloeden wat tegen te gaan stopte Doc Johnny’s eigen zakdoek in de wond en wikkelde er een handdoek vrij strak omheen. ‘En Johnny, hoe voelen we ons vandaag?’ vroeg hij tartend aan de stomgemaakte man. ‘Geef je ons nog steeds geen antwoord op onze vraag? We gaan gewoon door hoor!’
Johnny bewoog zijn hoofd in een poging nee te schudden, maar Doc had zich al naar de tafel gekeerd om iets anders te pakken. Hij draaide zich weer terug en hield een lange naald in zijn rechterhand. ‘Johnny, ik ga je nu ook blind maken. Zo’n stijfkop als jij heb ik nog nooit meegemaakt, maar we gaan rustig door. Antwoorden zal je, zowaar als ik Doc heet.’ Tergend langzaam kwam hij met de naald naar het rechteroog van de ongelukkige. Deze knipperde wild met de oogleden als was dat een manier om het onheil af te wenden.
Lachend schudde Doc zijn hoofd, ‘Nee Johnnyman, dat zal je niet veel helpen.’ Met de vingers van zijn linkerhand trok hij de oogleden van elkaar. Voorzichtig zette hij de punt van de naald op het midden van de iris en drukte toen door. Johnny voelde een stekende pijn in het oog, net alsof er een scherp steentje in zat. Toen werd zijn hoofd tegen de stoelleuning aangeslagen. De naald had de oogzenuw geraakt. Vurige sterren en strepen golfden voor het gewonde oog, het oogvocht liep in een klein straaltje langs de naald en vormde een helder doorzichtig beekje langs de neusvleugel naar beneden. Ineens zag Johnny geen diepte meer, het licht uit het rechteroog was voorgoed verdwenen. Rochelend schudde hij zijn hoofd maar Doc zag het niet.
‘Zullen we maar ophouden’ zei Rope, ‘ik geloof dat hij het echt niet weet.’
‘We gaan door,’ zei Doc, ‘hij weet het wel, maar het is een taaie sodemieter, net zoals alle Polen.’ Weer pakte hij een scalpel en sneed de rug van Johnny’s linkerhand open, zodat alle spieren bloot kwamen te liggen. Het bloed vloeide nu niet meer zo snel, alsof het zich al bij het feit had neergelegd. Met een fijn pincet trok hij een voor een de vingerspieren omhoog en sneed deze dan door. De spieren krulden en bengelden als spaghetti over de hand heen. Uit het gezonde oog van de arme kleine man drupten nu enkele tranen, het was alsof de man zich al had verzoend met het einde van zijn leven, wat onverbiddelijk voor de deur stond. Het rochelend geluid was nu overgegaan in een blubberend gepiep van amechtig ademhalen. De spiereinden van de krachteloze linkerhand trokken samen en ontspanden zich als een afgehakte kippepoot. Het vertrokken gezicht van de beul was met zweet overstroomd en hij haalde gierend adem. Bloeddronken was hij alles om zich heen vergeten en had alleen nog oog voor de vernielde mens vóór zich. Rope kon nu een opkomend gevoel van misselijkheid niet meer verwerken en gaf met volle teugen over op de vloer. Het braaksel stonk zurig en verpestte de lucht nog meer.
Doc greep de man bij het hoofd beet en drukte met de duim het blinde oog uit de kas. Bengelend aan de oogzenuw hing het oog nu op de neusvleugel van Johnny. Gefascineerd keek Doc naar het bungelende oog, toen begon hij zachtjes te lachen. Met een kleine snelle beweging van het operatiemes werd de zenuwstreng doorgesneden en viel het oog op de vloer. Daar bleef het liggen, het leek alsof het naar Rope keek. Deze draaide zich om en kokhalsde opnieuw, maar zijn maag was al leeg, alleen een beetje maagsap kwam heftig in zijn keel brandend omhoog.
‘Laten we in Godsnaam ophouden Doc,’ smeekte hij, maar alle woorden waren vergeefs. De waanzinnige kerfde in het weerloze lichaam tot hij moe werd.
Hijgend keek hij naar zijn werk en trillend over alle ledematen grinnikte hij: ‘Nu zal hij wel willen praten, de rotzak, de polak, de versmiecheraar.’ Weer goot hij water over het bijna leeggebloede lichaam, dat nog steeds bewoog.
‘Pak potlood en papier,’ snauwde hij tegen Rope. Deze zocht het gevraagde bij elkaar en legde dit op de tafel.
‘Verdomme, niet op die handdoek rund, dan is de steriliteit verdwenen,’ vloekte de beul. Rope trok nu Johnny naar de tafel toe en stuurde diens rechterhand naar het potlood en papier.
‘Toe Johnny, schrijf op waar die verrotte papieren zijn, dan maken we een eind aan je lijden.’
Beverig ontstonden op het papier een aantal letters: ‘Hij is van de CIA, hij heb ze meegenome.’
‘Wie is hij?’ vroeg Doc, de taalfouten negerend.
Johnny staarde met zijn ene oog naar Rope terwijl er bloed uit zijn mond gulpte alsof hij iets wilde zeggen.
Wild schudde Doc hem heen en weer, ‘Wie is die man, zeg het, schrijf het dan op, dan is je lijden zo voorbij."
Maar Johnny liet zijn hand krachteloos op de tafel vallen. Het potlood rolde, door alle drie nagestaard, tergend langzaam naar de rand van de tafel, om dan op de vloer te vallen en na wat door te rollen stil te blijven liggen.
Woest trok Doc de mishandelde man aan de haren en schreeuwde; ‘Godverdomme, kreng van een rotpool, waar zijn die vervloekte rottige papieren gebleven?’
Weer keek het ene oog naar Rope die bij de tafel was gaan staan. De misvormde hand bewoog nog heftiger in krampachtige bewegingen.
Langzaam keek Doc van Johnny naar zijn broeder in het kwaad, ‘Waarom kijkt hij jou zo aan?’
‘Ik denk dat hij hulp van mij verwacht omdat ik vriendelijk tegen hem ben geweest.’ zei deze. Terwijl hij een nylonkoordje, met aan elk eind een hardhouten stokje, uit zijn broekzak trok zei hij: ‘Maar natuurlijk zal ik hem helpen.’ Tergend langzaam maakte hij van het koord een lus en liet deze om de hals van Johnny zakken, toen trok hij met een ruk het koord strak. Een draaibeweging van zijn polsen deed het touw nog strakker om Johnny’s hals wringen. Deze opende zijn mond in een geluidloze schreeuw om hulp, maar het resultaat was alleen een fonteintje van helderrode bloeddruppels die met kracht in het gezicht van zijn eerste beul vlogen. Vloekend sprong Doc opzij en trapte het slachtoffer zo goed hij kon tussen diens benen, maar deze leek al immuun voor pijn te zijn. Toen verstrakten zich de spieren van Johnny om daarna langzaam te ontspannen. Voor het kleine mannetje was alle pijn en ellende voorgoed voorbij.
Terwijl het gekerfde lichaam slap in elkaar zakte vloekte Doc: ‘Verdomde idioot, waarom doe je dat nou, hij had zeker die naam gegeven. Nu kunnen we fluiten naar die rommel, maar vertel jij het maar aan de baas, ik verrek het.’
Rope wikkelde het touw los van de hals van de dode, maakte het schoon en borg het zorgvuldig op.
‘Ik vond het genoeg wat die man gehad heeft, daarom maakte ik er een eind aan.’
De twee pakten hun spullen in en vertrokken alsof ze de krant gebracht hadden. De radio bleef keihard spelen. In de hal namen ze de trap naar de zesde verdieping en stapten daar in de liftkooi. Een vrouw liep door de gang en keek de twee nieuwsgierig na. Die stapten op de begane grond fluitend uit de lift en in hun wagen die ze naar hun hoofdkwartier bracht.
Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd)
More in: -Moord in lichtdruk