Multatuli: Het gebed van den onwetenden
M u l t a t u l i
(Eduard Douwes Dekker, 1820-1887)
Het gebed van den onwetenden
Ik weet niet of wy zijn geschapen met een doel…
Of maar by toeval dáár zyn. Ook niet of een God
Of…goden, zich vermaken met ons leed, en schimpen
Op de onvolkomenheid van ons bestaan. Als dát zo waar’,
Zou ‘t vrees’lijk zyn! Aan wien de schuld
Dat zwakken zwak zyn, kranken krank, en dommen dom?
Wanneer we zyn gemaakt met opzet, met een doel,
En door onze onvolkomenheid dat niet bereiken…
Dan valt de blaam van al ‘t verkeerde op ons niet,
Op ‘t maaksel niet… maar op den Maker! Noem hem Zeus,
Of Jupiter, Jehovah, Baäl, Jaô…om ‘t even:
Hy is er niet, of hy moet goed zyn, en vergeven
Dat wy hem niet begrypen. ‘t Stond aan hem
Zich te openbaren, en dat deed hy niet! Hád hy ‘t gedaan,
Hy hadde ‘t zó gedaan, dat niemand twyflen kon;
Dat ieder zeide: ik ken hem, voel hem, en versta hem.
Wat anderen nu beweren van dien God te weten…
Baat my niet…Ik versta hem niet! Ik vraag waarom
Hy zich aan andren openbaarde, en niet aan my?
Is ‘t éne kind den vader meer naby, dan ‘t andre?
Zolang één mensenzoon dien God niet kent,
Zolang is ‘t laster te geloven aan dien God!
‘t Kind, dat vergeefs den vader aanroept, doet geen kwaad…
De vader, die vergeefs zyn kind laat roepen, handelt wreed!
En schoner is ‘t geloof: daar is geen vader,
Dan dat hy doof zou wezen voor zijn kind!
Misschien zyn we eenmaal wyzer! Eens misschien
Zien we in, dat Hy er is, dat Hy ons gadesloeg,
En dat zyn zwygen oorzaak had, en grond…Welnu,
Zodra wy ‘t weten, is de tijd van loven daar…
Maar eerder niet…thans niet! ‘t Zou God verdrieten
Te ontwaren, dat wy hem aanbaden zonder grond…
En dwaasheid is ‘t, de donkere onwetendheid van het heden
Te willen helder maken met een licht… dat nog niet schynt.
Hem dienen? Dwaasheid! Had hy dienst begeerd,
Hy hadde ons geopenbaard: op welke wys…
En ongerymd is ‘t, dat Hy van den mens verwacht
Aanbidding, dienst en lof… terwyl Hyzelf
Omtrent de wyze hoe, ons in ‘t onzekere liet.
Wanneer wy God niet dienen naar zyn zin…
Dan is ‘t Zyn schuld… zyn schuld… en onze schuld is ‘t niet!
Intussen – tot we wyzer zyn – is goed en kwaad dan één?
Ik zie niet in waartoe een God ons dient, in ‘t scheiden
Van ‘t boze en ‘t goede… Integendeel! Wie ‘t goede doet
Opdat een God hem lonen zou, maakt juist dáárdoor
Het goede tot iets kwaads, tot handel… En wie boosheid vliedt
Uit vrees voor de ongenade van dien God, is…laf!
Ik ken U niet, o God! Ik riep U aan, ik zocht,
Ik smeekte om antwoord, en Gy zweegt! Ik wôu zo graag
Uw wil doen… niet uit vrees voor straf, uit hoop op loon,
Maar zo als ‘t kind den wil zyns vaders doet… uit liefde!
Gij zweegt… en altyd zweegt Ge!
En ik dool rond, en hyg
Naar ‘t uur, waarop ik weten zal dat Gy bestaat…
Dan zal ik vragen: "Vader, waarom nu voor ‘t eerst
Uw kind getoond dat het een vader had…
En dat het niet alleen stond in den stryd,
Den zwaren stryd voor menslykheid en recht?…
Of waart Ge er zeker van, dat ik Uw wil zou doen
Ook zonder dien te kennen? Dat ik, onbewust
Van Uw bestaan, U dienen zou, zo-als Ge wilt gediend?…
Zou ‘t waar zyn?…
Antwoord, Vader, als Ge dáár zyt, antwoord…
Laat niet Uw kind vertwyflen… Vader, blyft niet stom
Op ‘t bloedig afgeperste lama sabachtani!…"
Zo kermt de onwetende aan zyn zelfgekozen kruis,
En krimpt van pyn, en jammert dat hem dorst…
De wyze – hy die wél weet… wél God kent – bespot den dwaas,
En reikt hem gal, en jubelt: "hoor, hy roept zyn vader!"
En prevelt: "dank, o Heer, dat ik niet ben als hy!"
En zingt een psalm: "welzalig hy die in der bozen raad
Niet zit, en niet op ‘t vuile pad des zondaars gaat…"
De wyze… sluipt ter beurze, en schachert integralen
De vader zwygt… O God, er is geen God!
‘s Hage, 26 februari 1861
Multatuli gedichten
kempis poetry magazine