Ton van Reen: DE GEVANGENE XIII
Ton van Reen
DE GEVANGENE XIII
De muren in huis had hij al moeten uitbreken. De muren stonden de cactussen in de weg. Eerstdaags zou hij ook de plafonds tussen de eerste en tweede verdieping moeten uitbreken. De cactussen moesten hoog worden. Uitkappen kon hij met zijn ene arm net zo goed als anderen met twee armen.
Bezoek wilde hij niet ontvangen. Geen mens zou begrijpen waarom hij cactussen kweekte die in een woestijn thuishoorden. Die hadden bladeren die vocht spaarden. Het leken waterzakken die taai waren van het gebruik. Misschien zou de asman het kunnen begrijpen, omdat hij een gedachtereus was. Meneer Pesche zou er zich alleen maar aan ergeren.
Meneer Pesche wandelde de straat uit. Hij liep met zijn handjes door de lucht te zwaaien. Of hij aan één stuk door tegen vogels praatte en daarom gangetjes door de lucht moest graven. Meneer Pesche toch! Er zijn geen vogels in de Libertystraat! Hoe komt u daar nu bij! Als er vogels komen, zal de asman ze verjagen omdat hij vroeger van paarden hield.
Of zou meneer Pesche een mooi verhaal hebben bedacht over kleur en glas in lood? Over huizen die geschilderd zouden moeten worden? Allemaal in een andere kleur. Het een wit, het ander rood, het volgende blauw enzovoort. Hij zou willen dat alle ruiten gebrandschilderd werden.
Meneer Pesche sloeg de hoek om bij de Uitdragerij van de Aangepaste Dood en de uitgeverij. Hij ging eten in restaurant Varsgarten, dat aan de grote weg naar Sund lag. Hij hield zijn scharrelhandjes in de lucht. Het leek of hij naar iemand zwaaide.
Vanuit de spijskamer van restaurant Varsgarten keek je in de tuinen van hotel Eden, aan de andere kant van de beek. Er zaten zwanen in het vuile water. Je zou zeggen dat ze weinig te vreten hadden. Nooit kwam iemand de beesten voeren. Je begreep niet dat ze wit bleven. De beesten waren veel te wit voor het vuile water dat hun veren aantastte. Was wit een kleur? Ze moesten vet in hun veren hebben dat vocht uit hun lijf hield. Waterproof en stainless. Zoiets stond op horloges. Het was moeilijk zoiets van zwanen te zeggen. Die waren doodgewoon van vlees, bloed en veren. Ze waren wel net zo nauwkeurig als een horloge. Als ze in de richting van het bruggetje zwommen, kon je er donder op zeggen dat het bijna twaalf uur was.
Meneer Pesche praatte tegen de beesten. Hij begreep niet dat ze het fijn vonden. Hij voerde de beesten nooit. Spuwde nooit in het water. Hij zong meer tegen ze dan dat hij sprak. Van: zwaan zwaan, waar zijn je kindertjes? Of heb je geen kindertjes meer? Zwemmen die al op hun eigen vleugels? En is je huid iets waar je veren in vast kunt steken? Heb je geen veren? Ben je van plastic dat vet blinkt als je er scherp naar kijkt?
Bij mooi weer was het water van de beek een verweerde glasplaat. Bij slecht weer was het een oppervlakte van roest. De bomen om het water waren geen reuzen, maar aan de wortel ontschoten lijkwachters die meestal roerloos stonden en zich met hun wortels in elkaar vast werkten. Ze moesten van elkaar houden, of ze wilden of niet. Meneer Pesche zou een van die wortels willen zijn, vastgegroeid zijn aan de bomen, die hij zou voeden met zijn sappen en zouten. Hij zou er eeuwig leven, vlak bij de zwanen van oudwit. Zou er eens een jager komen, dan zou meneer Pesche niet weten wat te doen! Wie wist waarop jagers schoten? Of ze altijd doel troffen? Waarom ze schoten? Schoten jagers nooit op zwanen?
Restaurant Varsgarten had één klant. Meneer Pesche. Het gebouw zag er niet rooskleurig uit. Het houtwerk was in jaren niet geschilderd. Overal groeiden grote zwammen. Het glas van de veranda was groen van het verweren. Het leek of er mos op groeide.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene