Ton van Reen: DE GEVANGENE XII
Ton van Reen
DE GEVANGENE XII
De mensen wisten niet waarom hij geen rechterarm had. Hij kon het hun niet duidelijk maken. Zelf begreep hij het ook niet. Net of hij zou moeten weten waarom en met welk nut hij een rechterarm miste. De mensen dachten dat het lastig was geen rechterarm te hebben. Hij wist beter. Kon alles af met zijn linkerarm. Hij kon zich voorstellen dat het lastig zou zijn als je plotseling je rechterarm zou moeten missen wanneer je gewend was om met twee armen door de wereld te wandelen. Hij had nooit een rechterarm gehad en daarom miste hij hem niet. Alleen de mensen met twee armen misten zijn ene arm. Hij wist nooit of men afkeer van hem had of medelijden wilde tonen. Hij kon niet tegen afkeer. Hij voelde zich aan hen gelijk. Medelijden had hij niet nodig. Hij mankeerde niets. Invalide was hij niet. Hij kon alles met zijn linkerarm. Misschien kon hij met zijn ene arm meer dan andere mensen met twee armen. Die waren gewend beide armen onvoldoende te gebruiken. Zoals de asman. Die man had twee armen. Hij liet ze aan zijn lijf bungelen alsof ze over waren. Soms stak hij de handen in zijn broekzakken. Zo zat hij dag aan dag, met de twee armen die hij over had, op het deksel van het asvat van de familie F. Of hij dat prettig vond? Dat zou dan wel. Meneer Pesche had zijn armen enkel nodig als hij driftig was, of meende dat hij hoognodig zijn kleine knuisten moest opsteken om naar iemand te zwaaien.
Nee, de mensen vertrouwden de man zonder rechterarm niet, omdat hij nooit in de Libertystraat kwam en de hoofddeur aan de binnenkant had dichtgemetseld, zodat er aan de straatzijde van zijn huis niemand binnen kon. Wanneer hij uitging, liep hij door een gangetje dat uitkwam op de Hoofdstraat. Dat vond hij nodig. Hij was er zich van bewust dat hij door het gemis van een rechterarm een opvallende figuur zou blijven. In de Libertystraat vonden ze het nodig hem steeds na te wijzen. Alsof hij een fout van de schepping was en door de duivel werd bezeten. In de Hoofdstraat keken ze niet zo nauw. Ze zagen er wel meer mensen met lichaamsafwijkingen. Bovendien hadden de mensen die door de Hoofdstraat kwamen, te veel haast om naar iets of iemand te kijken. Ze hadden het druk genoeg met zichzelf.
Vroeger had hij eens geprobeerd zich een rechterarm aan te plakken. Zo had men hem over straat zien fietsen. Het was of de hand die de rechterkant van het stuur vasthield vanuit zijn onderbuik liep en niet vanuit de richting van het schouderblad kwam.
Gelukkig had hij zijn planten binnenshuis. Cactussen. Vroeger had hij orchideeën gehad. Die waren te mooi geweest om waar te zijn. Ze bloeiden te kort. Ze wisten zelf dat ze een vergissing waren. De man zou zich niet kunnen voorstellen dat iemand uit de Libertystraat zijn planten mooi zou vinden. Dat ze zouden begrijpen dat hij graag naar zijn planten keek. Dat hij het fijn vond dat de dikke, volgezopen stengels elkaars leven stonden te verzuren. Elkaar vastprikten, alsof dat zo hoorde. Het was voor hem een droom. Hij wist goed dat hij op zekere dag hysterisch zou worden van zijn bloemen, die hem als uiting van liefde aan hun stekels zouden prikken. Hij zou aan ze vastgroeien als een menselijke alg. De planten met een hoogte van twee meter zouden hun zwaarden door hem heen steken. Zo’n zwaard kon een meter lang worden en wel twintig centimeter breed. Heel langzaam zouden ze het doen. Elke dag één centimeter. Een vreemd vel hadden die cactussen. Het was dik en vadsig. Op plaatsen waar het kramp kreeg door te veel vocht, kwamen verdikkingen in de huid. Uit die bulten schoten plotseling bloemen tevoorschijn die fel gekleurd waren. Eigenlijk waren ze niet meer dan een uitgegroeide wond.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene