Thomas à Kempis: Over het overwegen van de dood
T h o m a s à K e m p i s
(ca. 1370-1471)
D e N a v o l g i n g v a n C h r i s t u s
Over het overwegen van de dood
1
Welhaast zal het hier met u gedaan zijn; zie maar eens hoe uw zaken staan: heden leeft de mens en morgen is hij verdwenen.
En is hij uit het oog verdwenen, dan is hij weldra ook uit het hart.
O botheid en dwaasheid van het menselijk hart, dat alleen aan het tegenwoordige denkt en het toekomstige niet beter voorziet!
Gij moest in al uw werken en gedachten zó gedragen, alsof gij heden sterven moest.
Indien gij een goed geweten hadt, zoudt gij de dood weinig vrezen.
Het ware beter de zonden te schuwen, dan de dood te vluchten.
Indien gij heden niet bereid zijt, hoe zult gij het dan morgen zijn?
De dag van morgen is onzeker; en wat weet gij of het voor u morgen zal worden?
2
Wat baat het lang te leven, als wij ons zo weinig beteren?
Ach! Een lang leven voert niet altijd tot beterschap, maar dikwijls vermeerdert het de schuld!
Ach! Hadden wij op deze wereld maar één dag wèl geleefd!
Velen berekenen de jaren van hun bekering: maar de vrucht van beterschap is dikwijls zo klein.
Indien het sterven schrikbarend is, denk dat het misschien nog gevaarlijker is langer te leven.
Indien gij ooit een mens hebt zien sterven denk dat gij ook dezelfde weg zult gaan.
3
Breekt de morgen aan, denk dat gij tot de avond niet zult leven.
En is de avond gevallen, wil u de dag van morgen niet verzekerd houden.
Wees dan immer bereid, en leef zó, dat de dood u nooit onvoorbereid vinde.
Vele mensen sterven plotseling en onvoorziens. Want de Zoon des mensen zal komen, op het uur dat wij er het minst aan zullen denken (1).
Als dat uur gekomen zal zijn, dan zult gij over al uw voorgaande leven geheel anders oordelen; en gij zult ten uiterste droef zijn, omdat gij zo traag en zo onachtzaam zijt geweest.
4
En hoe gelukkig is hij en hoe verstandig, die nu zodanig tracht te zijn in het leven, als hij wenst bevonden te worden bij de dood.
Volkomen verachting der wereld, vurige begeerte naar vooruitgang in de deugd, liefde der regeltucht, strengheid in het boete doen, vlijtigheid in het gehoorzamen, verloochening van zichzelf, en geduld om alle tegenspoed te dragen ter liefde van Christus, zullen een groot vertrouwen geven op een zalig sterven.
Gij kunt vele goede werken doen, terwijl gij gezond zijt; maar wat gij, ziek zijnde, zult kunnen doen, weet ik niet.
Weinigen beteren zich met ziek te zijn: gelijk er ook weinigen heiliger worden door gedurige bedevaarten.
5
Betrouw niet op vrienden en verwanten, en stel uw zaligheid niet uit tot de toekomst: want de mensen zullen u eerder vergeten dan gij meent.
Het is geraadzamer er bijtijds in te voorzien, en enige goede werken vooraf te zenden, dan op de hulp van een ander te bouwen.
Indien gij nu voor uzelf niet zorgt, wie zal namaals voor u bekommerd zijn?
De tijd is nu zeer kostbaar: Nu zijn het de dagen van zaligheid, nu is het de bekwame tijd (2).
Maar helaas! Hoe jammer, dat gij die tijd niet beter waarneemt, waarin gij een eeuwig leven verdienen kunt.
De tijd zal komen, dat gij naar één dag, ja naar één uur verlangen zult om u te beteren, en ik weet niet, of gij die verkrijgen zult.
6
Welaan dan, allerliefste, denk toch uit welk gevaar gij uzelf kunt redden, hoe grote vrees gij kunt vermijden, met nu altijd op uw hoede en bezorgd te zijn voor de dood.
Tracht nu zó te leven dat gij in het uur van uw dood u eerder moogt verblijden dan bevreesd te zijn.
Leer nu de wereld afsterven, om dan te gaan leven met Christus.
Leer nu alles versmaden, opdat gij dan ongehinderd tot Christus moogt oprijzen.
Kastijd nu uw lichaam met boetvaardigheid, opdat gij dan een vast vertrouwen moogt hebben.
7
Ach, dwaze mens, waarom denkt gij lang te leven, daar gij niet één dag zeker hebt?
Hoevelen zijn bedrogen geweest en onvoorziens uit dit leven weggerukt?
Hoe dikwijls hebt gij horen vertellen: deze viel onder het zwaard, gene is verdronken, deze van een hoogte stortend, heeft de hals gebroken; die is bij het eten gestorven, gene bij het spelen?
De ene is omgekomen door het vuur, een andere door het staal, een derde door de pest, een vierde door rovershanden, en zo is aller einde de dood, en’s mensen leven gaat voorbij als een schaduw (3).
8
Wie zal u na de dood gedenken? En wie zal hier voor u bidden?
O allerliefste, doe nu alles wat gij kunt, want gij weet niet wanneer gij sterven zult en gij weet ook niet wat er voor u en na de dood volgen zal.
Terwijl gij nog tijd hebt, verzamel u onsterfelijke rijkdommen.
Houd u alleen met uw zaligheid bezig; zorg alleen voor wat God aangaat.
Maak nu goede vrienden, met de Heiligen Gods te vereren, en hun werken na te volgen; opdat, als gij uit dit leven zult scheiden, zij u ontvangen in de eeuwige woonsteden (4).
9
Houd u als een pelgrim en een vreemdeling op aarde (5), die zich de dingen van deze wereld niet aantrekt.
Houd uw hart vrij en altijd tot God opgeheven, want gij hebt hier geen blijvende stad (6).
Stuur uw gebeden en dagelijkse zuchten der tranen naar de hemel, opdat uw ziel, na de dood, gelukkig tot de Heer moge overgaan. Amen.
1) Luk. 12:40
2) 2 Kor. 6:2
3) Job 14:2
4) Luk. 16:9
5) 1 Petr. 1:11
6) Hebr. 13:14
Oefening
De dood vrezen, zonder de zonde te schuwen, die alleen ons rampzalig kan maken, is de dood vruchteloos ter zaligheid vrezen; men moet van de vrees van de dood de regel en de beweegredenen van een goed leven maken. De grote kunst en de beste oefening om wel te sterven, bestaat in altijd zó te leven, gelijk men wenst in het uur van de dood te wezen en door God begeert gevonden te worden. Men moet dus al het goed doen en alle deugden oefenen, zoals wij in het uur van de dood zullen wensen gedaan te hebben. Tracht dagelijks te sterven aan iets wat gij in het uur van de dood zult moeten verlaten. Gelukkig de christen, wiens hart voor het lichaam sterft! Zijn dood zal heilig en dierbaar in de ogen des Heren wezen.
Gebed
In de verzekering dat ik eens zal sterven, maar noch het uur noch de staat kennende waarin ik zal sterven, bid ik U, o mijn Zaligmaker, door de verdiensten van uw heilige dood, dat Gijzelf mij tot een zalige dood zoudt bereiden door een nauwkeurige getrouwheid aan mijn plichten, aan uw genaden, aan het gebed, aan het dagelijks ontvangen der heilige Sacramenten, aan de goede werken, aan de deugden die aan mijn staat eigen zijn; want dit zal mijn vertroosting en mijn onderpand in het uur van de dood wezen. Maak, dat ik mij altijd in uw genade behoude, dat ik niets doe om U te behagen, dat ik naar niets hake dan naar uw liefde; want mijn Jezus, aldus door U, voor U en gelijk Gij levende, zal het mij nog voordeliger wezen te sterven, om U alzo nooit meer te vergrammen en u voor altijd te aanschouwen, te beminnen en te bezitten. Amen.
Thomas à Kempis: De Navolging van Christus
Boek 1, hoofdstuk 23
KEMP=MAG poetry magazine
More in: MONTAIGNE, Thomas a Kempis