Merel van der Gracht: Adriaan en de anderen (55)
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman
waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
vijfenvijftig
Naomi keek uit het raam.
Ze zag Adriaan op zijn balkonnetje aan de straatkant staan. Hij deed zijn rek- en strekoefeningen.
Het was ogenschijnlijk een vredige ochtend. Ze zag dat werklieden bezig waren de stad in orde te maken voor de viering van Koninginnedag.
Vandaag zou koningin-regentes Maxima zelf de stad en haar bewoners bezoeken, samen met de paus, om uit te drukken hoe koningshuis en Vaticaan met elkaar en met het volk verbonden waren.
‘Het is al laat,’ zei Naomi. ‘Ik moet Tjeepie haar ontbijt brengen. Ik moet naar huis, om broodjes voor haar te smeren.’
‘Niet nodig,’ zei Adriaan. ‘Er staat nog een hele chocoladecake in de koelkast. Breng haar die maar. En een zak rumbonen. Daar was Tjeepie altijd al dol op.’
‘Waar is Deesje?’ vroeg Naomi.
‘Ze is krols,’ zei Adriaan. ‘Ze blijft vaak hele nachten weg.’
‘Dan moet je haar binnenhouden,’ zei Naomi. ‘Straks zit je met jongen.’
‘Gezellig toch,’ zei Adriaan, ‘een nest poesjes in huis! Misschien worden het allemaal dichtertjes.’
Naomi pakte de cake en vulde een kan met thee.
‘Ben je er straks weer?’ vroeg Adriaan. ‘We eten witte broodjes met bonbons.’
‘Lekker!’ riep ze terug.
Ze liep naar buiten met de cake en de rumbonen in een plastic zak en sprong op Adriaans fiets. Het was al half negen. Tjeepie zou wel boos zijn dat ze haar ontbijt zo laat kreeg.
Onderweg zag ze bussen vol mensen in klederdracht. Schutterijen uit Limburg. Vendelzwaaiers uit Brabant. Volendammers en Staphorsters in hun klederdracht. En muziekgezelschappen in militaire uniformen.
Aan het bonte gezelschap op straat was niet te zien dat de regering die aan de macht was soberheid en eensgezindheid propageerde. In hun kleurige uitbundigheid waren de mensen juist allemaal heel anders. Of was Koninginnedag de enige dag waarop dat anders-zijn was toegestaan? Hadden de mensen niet eens dóór dat alles anders was geworden? Zolang ze hun tradities konden beleven, zagen ze de veranderingen waarschijnlijk niet eens. Zolang ze in operettekleding mochten rondlopen, hadden ze misschien niet eens door dat ze allemaal in hetzelfde keurslijf waren gedwongen.
Het stadskantoor lag er een beetje grimmig bij. Het werd streng bewaakt. Het kantoor was gesloten. De nieuwe regering had alle vrije dagen rond koningshuis en kerken afgeschaft, op Koninginnedag na. Hoewel Jan Mandarijn feitelijk een verklaard tegenstander van het koninklijk huis was, en vond dat het erfelijk koningschap uit de tijd was, liet hij het toch voortbestaan, omdat het feest paste in zijn strategie: brood en spelen voor iedereen.
Bij het Vondelpark dook Naomi de struiken in. Ze klopte op de grote doos waarin Tjeepie lag te slapen. Het deksel ging open, op een kiertje. Het slaperige gezicht van Tjeepie verscheen. Ze zag er afgeleefd uit, haar huid had de grauwe kleur van de dood, maar de vroege zonnestralen brachten een beetje leven in haar gezicht.
Tjeepie wist nog niet goed wat er aan de hand was. Ze verbleef nog in haar mooiste dromen.
‘Ik heb je ontbijt,’ zei Naomi. Ze zette de cake naast de doos.
‘Zo vroej?’
‘Ik was al bang dat ik te laat was. Je bent altijd matineus.’ Naomi begreep dat Tjeepie laat was gaan slapen.
‘Niet lang naar bed jeweest,’ zei Tjeepie. ‘Vannajt was ik weer even jong.’
‘Hoezo?’
‘Ik kwam in een veldslaj terejt. Toen heb ik meejevojten tejen de politie.’
‘Wonderlijk. Ik heb die rellen wel gehoord, maar dat jij…’
‘En ze luisteren ook naar mij. Die jongens, het zijn ejte sjatten. Ik zou jraaj een jrote pan soep voor hen koken.’
Tjeepie kamde met haar vingers door haar egeltjeskapsel. De zon liet het wat zilverachtig oplichten, precies zoals ze vroeger op de covers van haar bestsellers stond. Haar trekken werden er wat zachter van.
‘Ik dajt dat het Adriaan was die aanklopte,’ zei ze.
‘Ik zie hem straks weer.’
‘Doe hem de jroeten. Het is zo’n sjat. Vraaj hem bij me langs te komen.’
‘Vandaag zal dat moeilijk gaan. Het is Koninginnedag. Hij wordt ontvangen door Maxima.’
Tjeepie stapte uit de doos, vouwde hem op en stopte hem in de AH-kar. Ze duwde het karretje de struiken uit en ging op een bank zitten.
Ze knabbelde aan de cake, dronk thee en vertelde tussendoor wat ze in de afgelopen nacht had meegemaakt. En op haar beurt vertelde Naomi over het feestje bij de paus.
‘Nou, doei,’ zei Naomi toen alles was gezegd. ‘Ik heb nog van alles te doen. Ik zie je vandaag nog wel ergens bij de feestelijkheden. Anders morgenvroeg weer.’
Ze fietste het park uit. Aan de ingang zag ze, enigszins weggemoffeld onder het geboomte, een paar bussen met ME-ers klaarstaan.
Vlug fietste ze naar huis.
Thuis deed ze haar daagse kleren aan en liep even bij Luud binnen. Die was bezig met het monteren van een terugtraprem op zijn nieuwste model witte fiets.
‘Wat ben je met die fiets van plan?’
‘Vandaag test ik hem uit.’
‘Zou je dat wel doen?’ zei Naomi, terwijl ze melk op een schoteltje deed voor Koosje. ‘Ik verwacht opnieuw rellen.’
‘Luud is nooit bang geweest voor rellen,’ gaapte Koosje.
‘Precies,’ zei Luud. ‘Ik hou van wat wind.’
‘Ook nog na je gesprek op de gemeente, gisteren? Die meneer Voeltjes ziet je nu als een subversief element. Pas maar op, als het vandaag misgaat, zullen ze naar schuldigen zoeken.’
‘Met mijn fiets doe ik geen kwaad.’
‘Jij blijft argeloos,’ verzuchtte Naomi. ‘Juist iedereen die anders is, zoals mensen die fietsen op een witte fiets, zullen ze zien als ophitsers.’
‘We zien wel,’ zei Luud en leidde zijn fiets de deur uit. ‘Doeg!’
‘Tot straks,’ riepen Koosje en Naomi in koor.
De deur klapte dicht.
Zijn hoofd in de nek, zijn lange grijze manen wapperend in de wind, zo ging Luud er vandoor. Zijn fiets was opgebouwd uit onderdelen van rijwielen die hij uit de grachten had gevist. Het was een soort circusfiets, waar niemand aanstoot aan zou kunnen nemen, behalve mensen zoals Voeltjes, die geen eigengereide mensen konden gebruiken.
‘Luud heeft het weer in zich,’ zei Koosje tevreden.
‘Hij lijkt weer een jonge vent,’ zei Naomi. ‘Ga jij ook naar de koningin kijken?’
‘Ik kijk wel uit. Ik ben te oud voor het gedrang. Ik hoor het straks wel, van jullie en van Deesje.’
Hoofdstuk 55 – Vrijdag 26 november 2010 (vervolg maandag)
Adriaan en de anderen: Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90 te bestellen via de plaatselijke boekhandel of via ► Bol.com
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis.nl poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen