Merel van der Gracht: Adriaan en de anderen (26)
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
zesentwintig
De last van onsterfelijkheid
Na zijn overlijden was Willem Frederik Stermans op een lange zwerftocht door het heelal geraakt. Met een koffertje vol eigen boeken, enkele stelletjes ondergoed en versteende tubes tandpasta, zwierf hij van ster naar ster, op zoek naar een verblijfplaats voor de eeuwigheid. Maar de sterren, waarnaar hij op vele zomeravonden had zitten staren, bleken onherbergzaam, kil en leeg. Er was niets en niemand om tegen tekeer te gaan. Niemand om de pen tegen op te nemen. Geen mens op wie hij zich kwaad kon maken. In de ruimte van het eeuwige leven was hij vooral alleen. Hij vond het zelf wel wat vreemd dat hij er zo slecht tegen kon: op aarde had hij zich altijd afgezonderd en had hij iedereen die in zijn blikveld kwam uit zijn wereldje verdreven. Na zijn dood, dat besefte hij, was hij anders geworden.
Willem Frederik was een beetje moedeloos. Hij had er nooit op gerekend dat hij na zijn dood nog zou bestaan en als een zwerver door het heelal moest reizen. Nu bleek dat de last van onsterfelijkheid zwaar was, moest hij een mooie plek voor het lezen van zijn formidabele prachtboeken zien te vinden. Al was het maar om de tijd te doden, tot hij eindelijk, misschien over een paar honderd jaar, bij de dames Wolff en Deken en de heren Slauerhoff, Roland Holst en de onlangs overleden tijdelijke ster Bruun, kon worden bijgezet. Oh, hoe zalig zou het zijn om geheel te zijn vergeten. Nu begreep hij pas dat zijn collega’s Joop Harten en Steven Mangracht het geluk van te-zijn-vergeten al tijdens hun leven deelachtig waren geworden. Waar vond hij rust? Zijn tubes tandpasta waren al jaren zo hard als beton.
Plotseling zag hij een ster die groter was dan de andere sterren, die hij eerder had bereisd.
Hij klampte zich vast aan een lichtstraal en gleed ernaar toe. Dichterbij gekomen, zag hij een lichtgevende gouden poort.
HEMELPOORT stond er in koeienletters op. Vette kapitalen, net zo ergerlijk groot als vroeger op de omslagen van de romans van Jan Wolkmens die trachtten te verhullen dat de inhoud van zijn boeken kleintjes was.
‘Dit kan echt niet,’ mompelde Willem Frederik voor zich heen. ‘Elk weldenkend mens weet dat de hemel niet bestaat. De een of andere griezelige professor uit Groningen heeft me onder hypnose gebracht om me te pesten. Een trap na.’
Hij stapte op de poort af, klopte aan, toch benieuwd naar wat er ging gebeuren.
Een oude man met een baard deed open.
‘Welkom in de hemel,’ zei de man.
‘Wie bent u?’
‘Dat weet zelfs het kleinste kind,’ zei de oude man narrig.
‘Ja maar,’ stamelde Willem Frederik, ‘dat is enkel een verhaaltje. De hemel bestaat niet.’
‘En wat is dit dan?’ vroeg Petrus, liet hem binnen en gunde hem een blik op bloeiende tuinen met geurende bloemen, klaterende watervallen en meertjes met badende engeltjes.
‘Dit moet autosuggestie zijn,’ zei Willem Frederik. ‘Ik ben op zoek naar een geschikte plek waar ik eindeloos mijn meesterwerken kan lezen. Zo’n mooie plek als dit moet het zijn. Maar de hemel?’
‘Jij bent net als Thomas,’ zei Petrus. ‘Kom mee, dan stel ik je voor aan God.’
Willem Frederik kon zijn ogen en zijn oren nog steeds niet geloven. Het liefst zou hij hier blijven, het was een bekoorlijke plek, en de dametjes die hier rondliepen zagen er ook allemaal goed uit, maar zijn innerlijke stem zei hem dat dit allemaal niet écht kon zijn.
Op een bankje zat een man van Willem Frederiks leeftijd, verdiept in een boek.
‘Ik heb iemand voor U,’ zei Petrus. ‘Hij is een beetje raar.’
‘Wie bent u?’ vroeg de man opkijkend.
‘Ik ben een dolende ziel op zoek naar rust,’ zei Willem Frederik. ‘Wie bent u?’
‘Ik ben God.’
‘God bestaat niet,’ zei de schrijver hard. ‘U kunt zeggen wat u wilt, maar God bestaat écht niet. En ík heb altijd gelijk.’
‘Flikker hem de poort uit,’ zei God tegen Petrus. ‘Zo’n zuurbak wil ik helemaal niet in mijn Paradijs hebben.’
‘Waar stuur ik hem naartoe?’ vroeg Petrus.
‘Laat hem maar naar de maan gaan,’ zei God. Hij pakte zijn boek op en las verder.
‘Kom mee,’ zei Petrus.
‘Mag… mag… ik u nog wat vragen?’ vroeg Willem Frederik.
‘Nou ja, voor deze keer.’
‘Wat leest u daar?’
‘Een heel goed boek,’ zei God. ‘Het is geschreven door ene Willem Frederik Stermans. Het heet De tranen der acacia’s. Het is geweldig. Deze man is echt onsterfelijk.’
‘Dus toch!’ riep Willem Frederik uit. ‘Die Willem Frederik Stermans dat ben ík! Ik ben dus echt onsterfelijk.’
‘Jaag hem weg,’ zei God korzelig tegen Petrus. ‘Die vent is echt een beetje gek. Hij lijdt nog aan hoogmoedswaanzin ook. Hij zal ook wel denken dat hij Napoleon is. Schop hem de poort uit.’
‘Maar maar, ik ben écht Willem Frederik Stermans!’ riep Willem Frederik ontdaan.
‘Als je het écht bent, is het des te erger,’ zei God wat pinnig. ‘Dat een grote geest mijn bestaan ontkent, is onvergeeflijk.’
‘Maar als ik dan toch…,’ probeerde de schrijver zijn zielenheil te redden, en hij loerde naar de mooie engelen die in hun blootje onder een waterval stonden.
‘Ik heb nog groter geesten uit het Paradijs weggestuurd,’ zei God. ‘Lucifer. Die duivel voelde zich aan mij gelijk. Maar hij was niet eens zo’n groot zondaar als jij, die mijn bestaan gewoon ontkent. Verdwijn!’
Petrus pakte Willem Frederik bij de arm.
Ze liepen terug naar de hemelpoort.
Willem Frederik voelde al een beetje berouw, vooral toen een paar mooie serafijnen aan hem voorbijvlogen en hij de warme appeltaart rook die net was gebakken.
‘Als dit alles echt bestaat, is al mijn schrijven voor niets geweest,’ klaagde Willem Frederik. ‘En dat kan niet.’ Toen hij die woorden had uitgesproken, hervond hij zichzelf weer. Hij bleef bij zijn gelijk. Dit alles was fictie, een waan, zoals toen hij eens voor de gein LSD had genomen, samen met vriendje Sijmen Eksteroog. Droombeelden. Dit kón gewoon niet waar zijn! Basta!
Ze waren terug bij de poort.
‘Die kant op,’ zei Petrus.
Heel ver weg zag Willem Frederik de sikkel van de maan. Hij wist dat het daar koud en eenzaam was.
Petrus reikte hem een zonnestraal aan.
‘Nou, hou je vast. We zetten je af op de maan.’ Hij sloot de hemelpoort.
Met de snelheid van het licht vloog Willem Frederik door de ruimte. Even later plofte hij neer op de maan.
Hij keek om zich heen. Een kale steenvlakte. Maar wat was dat? Ha! Er stond een karretje. Dat hadden ruimtevaarders ooit achtergelaten.
Hij klom er in. Hij kon er net in zitten.
In een kastje vond hij een sterke kijker. Hij richtte hem naar de aarde. Tot zijn verbazing keek hij recht in het hart van zijn ooit zo geliefde én gehate Amsterdam.
Voor Adriaan en de anderen: het volledige verhaal vanaf hoofdstuk 1…..HIER…..
Hoofdstuk 26 – Maandag 19 april 2010 (vervolg dinsdag)
Adriaan en de anderen verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, Aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht