Merel van der Gracht: Adriaan en de anderen (09)
.
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered en
het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
negen
Een leerstoel voor fijnstrijkerij
Monseigneur Everardus de Jong, stapte met de stapel superplies van Zijne Heiligheid de Paus bij Fijnstrijkerij Erven R.K. Fens en Meerman binnen.
De winkelbel rinkelde. Everardus werd getroffen door mooi ingelijste foto’s van de voormalige fijnstrijkers van het bedrijf, de heren R.K. Fens en Gabriël Meerman.
De heer Bas Fijne Was, met witte voorschoot aan, stond met een zorgelijk gezicht aan de strijkpers. Achter hem hingen de portretten van zijn voorgangers in de zaak, de heren R.K. Fens en Gabriël Meerman, elk met een elektrisch kaarsje voor de neus.
‘Gaat het wel goed met u, meneer?’ vroeg Everardus.
‘Heel goed,’ zei de heer Fijne Was. ‘Sinds Maxima haar jurken bij ons laat doen gaan de zaken goed. Maar, dat moet ik toch opmerken, als ik die jurken strijk, besef ik ook dat ik in mijn leven veel heb gemist.’
‘U bedoelt?’
‘Een vrouw aan mijn zijde.’
‘Ik mis dat helemaal niet,’ zei Everardus. ‘Roem maakt veel goed. U bent toch ook beroemd? De door u en uw voorgangers, de heren R.K. Fens en Gabriël Meerman, gestreken hemden van Barrie en Droomkind hangen zelfs in het Letterkundig Museum in Den Haag.’
‘Te verstoffen ja,’ zei de heer Fijne Was. ‘Het museum is al jaren gesloten.’
‘Kop op,’ zei Everardus. ‘Voor uw strijkwerk heeft u zelfs
een koninklijke onderscheiding gekregen. En u is veel lof toegezwaaid voor uw behandeling van witte boorden met stijfsel. Dat stond zelfs vermeld in de Osservatore Romana. En u hebt er een leerstoel voor fijnstrijkerij aan de Universiteit van Nijmegen aan overgehouden.’
De ogen van de heer Fijne Was lichtten op. Zijn gezicht kreeg weer wat kleur.
‘Denkt u echt dat mijn werk op waarde wordt geschat?’ vroeg hij.
‘Zeker,’ zei Everardus. ‘Al die prachtkleren van al die prachtmensen die u zo fijn plooit en strijkt spreken voor zich.’ Hij overhandigde een mand met gedragen superplies, rijk voorzien van kant.
‘Heerlijk,’ zei de heer Fijne Was. ‘Dat ik zulke prachthemden mag strijken. Ik heb er altijd van gedroomd.’
‘Fijn,’ zei monseigneur Everardus. ‘Dan reken ik erop dat u in de hemel zult worden beloond voor uw werk.’
‘Daar hoop ik al een stoel te hebben verdiend,’ zei de heer Fijne Was. ‘Ik heb al zo veel kerkelijke kreukels glad gestreken dat mij het paradijs zeker zal toekomen.’
‘Heerlijk om mensen met zo’n groot geloof te ontmoeten,’ zei Everardus. ‘Bodarius wil er piekfijn uitzien.’ Hij zegende de nederige man en liep naar buiten. Door het raam zag hij nog net hoe de heer Fijne Was een superplie voor zich hield, alsof hij een mini-jurk paste en daarbij een paar danspasjes maakte. Blijkbaar had de heer Fijne Was toch een tic. Was hij liefde te kort gekomen in zijn leven? Of hield hij gewoon van dansen in zijn eentje?
Hoofdstuk 9 – Donderdag 25 maart 2010 (vervolg vrijdag)
Gelijkenis met bestaande personen is toevallig. Auteurs die zich in niemand van de opgevoerde personen herkennen, moeten nog wachten op eeuwige roem. Koosje en Deesje zijn wel naar hun ware leven getekend. Luud Es bestaat echt. Zijn ideeën leven voort.
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl (X = @)
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht