Merel van der Gracht: Adriaan en de anderen (07)
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
zeven
Luud van Es en de revolutie
Meewarig zag Deesje hoe Tjeepie de mensen de oude nummers van het Tijdschrift voor Filosofie probeerde aan te smeren. Ze merkte dat Tjeepie soms naar haar keek. Aan haar blik zag ze dat Tjeepie dacht: Rooms kreng. Ze wist dat Tjeepie niet van katten hield, zeker niet van een kat die haar als bestsellerschrijfster uit de top tien had verdrongen, terwijl zijzelf rooms was geboren en getogen en Deesje slechts na bekering rooms was geworden.
Liever zou Deesje wat luieren, maar ze had Adriaan beloofd een beetje op Tjeepie te letten. Adriaan was nog altijd bezorgd over het oude mens. Voor vandaag was ze het echter zat. Effe weg hier.
Als een schicht sprong Deesje van boom naar boom, van tak naar tak, ze balanceerde over tramdraden, sprong van goot naar goot, snelde over de dakstijlen en bereikte ten slotte het kleine parkje bij de uitgeleefde studentenflat waar Naomi een kamer had, en waar ook Luud Es en zijn oude kater Koosje al een leven lang woonden.
Vertederd keek Deesje naar de jonge merels in een nest dat prachtig was gebouwd in de vork van een seringenstruik. Hun kale kopjes staken net boven de rand uit. Ze sloop ernaartoe en vrat de nog bijna naakte jongen in een paar happen op. Tevreden likte ze haar snor. Dit was spekje voor haar bekje, heel wat beter dan de bonbons die Adriaan steeds serveerde. Ze boerde van tevredenheid. Dat werd gehoord door Bas, de hond van het voormalige schrijverscafé De Kwelling, waar Deesje vroeger vaak hele avonden was doorgezakt, meestal ruziënd met Tjeepie Paumen, Movo van Brabant, Adriaan en vele andere schrijvers en dichters die publiceerden in het letterkundig magazine Het moment van nu is het begin van alles.
‘Hou je nog steeds niet van vogels?’ vroeg Bas.
‘Dat zie je toch,’ zei Deesje. ‘Niets overgelaten. Geen veertje.’
‘Katten zijn vals,’ bromde Bas.
‘Stel je niet aan. Jij eet toch ook kip.’
‘Maar wel in brokken,’ zei Bas.
‘Dat is ook kip.’
‘Nou ja, je hebt gelijk,’ mompelde Bas, die zich herinnerde dat hij rustig moest blijven omdat hij een lieve hond was. ‘Ik heb slecht geslapen. Vroeger was het gezellig. Al die avonden met schrijvers bij ons in de kroeg. Weet je nog? Soms sloegen ze elkaar de hersens in, maar toch hielden ze van elkaar.’
‘Het zijn allemaal eenzaten, die schrijvers,’ zei Deesje. Ze dacht vooral aan zichzelf. Ook al was ze met Adriaan, toch voelde ze zich vaak alleen en onbegrepen. Zelfs Adriaan nam een poes soms niet serieus.
‘De gedichten vlogen je om de oren,’ zei Bas. ‘Tegenwoordig heb je alleen nog Sjuul Spartaan. De anderen houden zich gedeisd en publiceren in ondergrondse blaadjes of op illegale websites. Nu hebben we in het café alleen nog maar van die gasten die denken dat ze schrijver zijn omdat ze les krijgen op een vakschool. Allemaal nep. Ze begrijpen niet dat je gedichten niet met inkt schrijft, maar met je eigen bloed.’
‘Eens komt de nieuwe morgen,’ zei Deesje. ‘Dan mag jij weer bij een echt schrijverscafé op de deurmat liggen.’
‘Als het voor mij dan maar niet te laat is,’ gromde Bas. ‘Ik ben een ouwe hond. Ik heb weinig toekomst. Ik heb vooral verleden tijd. Ik ben bang dat ik zal moeten leven met mijn herinneringen. Weet je nog, Neelie Maria Pin en Joosje Zwanenzang, die het onder de tafel deden? En Hanna Verkwist. En dat rare mens dat jasjes voor haar poezen breidde?’
‘Je bedoelt Mallotte Puntmuts?’
‘Ja, die. Ze las recepten voor puddingen voor als gedichten. Ik hield van dat mens.’
‘Mallotte woont nu ook in het Witsenhuis. Adriaan brengt haar wel eens chocolaatjes.’
‘Ja ja,’ gromde Bas. ‘Gekken vind je altijd op dezelfde plekken.’
Bas schurkte zijn schurftige oude vacht tegen de bast van een boom en stapte moedeloos verder. Deesje had met hem te doen. Een hond die van poëzie hield beleefde moeilijke tijden.
Via het kattenluikje sloop ze het huis van Luud en Koosje binnen. Koosje, de oude kat van Luud, lag in haar mand te soezen. Ze was zilverwit van ouderdom. Met haar zestig jaar was ze de oudste kat van de wereld.
‘Je bent vroeg,’ gaapte Koosje.
‘Jij bent lui,’ zei Deesje. ‘Ik kom je haar doen.’ Bedaard likte ze het schoteltje melk leeg dat Luud voor Koosje had neergezet.
‘Jij verandert gen steek,’ zei Koosje. ‘Jij wilt nog altijd alles voor jezelf hebben.’
‘Binnen is binnen,’ zei Deesje. De kritiek van Koosje ontging haar. Ze pakte de borstel en borstelde het haar van Koosje.
In gedachten verzonken zat Luud aan tafel. Hij ging geheel op in de tekening die hij aan het produceren was.
‘Wat wordt het?’ vroeg Deesje. De tekening kwam haar bekend voor.
‘Revolutionair!’ riep Luud uit. ‘Ik heb mijn witte fietsenplan uit de kast gehaald. Ik pas het aan. Leve de nieuwe tijd!’
‘Alweer?’ zei Deesje.
‘Dit keer wordt het geweldig. In mijn nieuwe opzet kunnen niet alleen de auto’s, maar ook de trams de stad uit.’
‘Is dat dan nodig?’
‘Stel je eens voor hoe rustig het dan is. En stil. Geen gillende trams. Zeg zelf, die trams, die zijn toch barbaars!’
Deesje zag de vergeelde pagina’s uit de vroegere de Wolkenkrant en het eveneens verdwenen Het Idool op de kast liggen. Om de vijf, zes jaar was er steeds weer een artikel geschreven over de wederopstanding van Luud en zijn witte fietsen- of witte karrenplan. Met foto’s van de steeds ouder wordende maar nog steeds magnifieke kop van Luud, die altijd weer, steeds vol nieuwe energie zijn boodschap uitdroeg: gratis fietsen en karren voor iedereen in de stad.
‘Je bent een onverbeterlijke optimist.’
‘Een realist,’ verbeterde Luud haar. ‘Je ziet toch zelf dat deze maatschappij op zijn einde loopt.’
‘De ónze wel,’ zei Deesje. ‘Maar de wereld verandert altijd door. Wat vandaag een waarheid is, is morgen een leugen. Nieuwe groepen zetten altijd alles op de kop. Ze willen veranderingen in richtingen die wij niet meer willen. Ik snap het wel. Dingen die voor ons oud zijn, zijn voor hen nieuw.’
‘Je bedoelt de gristelijke fundies die de laatste tijd zo heftig protesteren tegen de vervlakking die de overheid wil?’
‘Bijvoorbeeld. Ze lopen erbij als de provo’s van de jaren zestig. Zoals jij, toen je jong was. Maar ze vechten voor dingen waar jij juist tegen vocht.’
‘Wij wilden vrijheid, voor iedereen.’
‘Zij willen ook vrijheid, maar alleen voor hun eigen ideeën. Het zijn de onze niet. Doordat ze altijd afzijdig zijn gebleven, willen ze zich niet laten gelijkschakelen met de massa.’
‘Ze hebben een punt. Wat onze regering wil, klinkt allemaal veel te communistisch.’
‘Niemand kent dat woord nog,’ zei Deesje. ‘Communisten zijn uitgestorven, maar hun ideeën zijn overgenomen. Het communisme was niet bedoeld voor de mens als individu, maar voor de mensheid als collectief. Gristelijken golden altijd als behoudend, maar feitelijk zijn deze nieuwe gristenen verzetsmensen. Ze nemen het zelfs op tegen hun eigen minister Koevoet. Wie had dat ooit kunnen voorspellen?’
‘En dat dit allemaal gebeurt in mijn eigen Amsterdam,’ zei Luud. ‘Er zijn luidsprekers op het dak van het voormalige Concertgebouw geplaatst die een paar keer per dag de nieuwe strijdkreten laten horen.’
‘Dat noemden wij vroeger hersenspoeling,’ zei Deesje. ‘Maar de overheid wil niet dat dat woord gebruikt wordt. Mandarijn noemt het ‘Voorlichting en Informatie’.’
‘Het Concertgebouw is nu een circus,’ zei Luud. ‘Met Hoep van het Hek en zijn koortje van burgertrutten uit Het Gooi. Wat een ramp. De mensen lachen alleen nog om bekende dingen. Ze hebben geen fantasie meer.’
‘Dat komt omdat de overheid geen miljoenen meer over heeft voor de muziekconsumptie van een paar avant-gardisten en een handvol concertliefhebbers.’
‘Er blijft niets voor ons over,’ zei Luud. ‘Sinds café De Kwelling alleen nog bezocht wordt door meisjes van de schrijversvakschool heb ik niet eens een stamkroeg meer.’
‘Schrijversvakschool?’ vroeg Deesje. ‘Bestaat zoiets echt?’
‘De aankomende schrijvers leren er om binnen de grenzen van de toegestane vrijheid te schrijven,’ zei Luud.
‘Dan hebben ze weinig ruimte.’
‘Integendeel. Alleen de door de overheid gecoachte schrijvers zijn in tel. Ze schrijven wat Mandarijn wil lezen. Over hoe je worst maakt. Feitelijk over niks dus.’
‘Wat moet jij dan uitgerekend in deze tijd nog met je witte fietsenplan?’
‘Het brengt weer wat beweging in de stad. Misschien worden mijn witte fietsen het keerpunt. Jan Mandarijn is een man die altijd voor gewoon en simpel te porren is geweest. Nu moet het lukken.’
‘Je daast,’ zei Deesje. ‘Je neemt toch geen gift aan van een volkstribuun? Vroeger begrepen de mensen je tenminste nog, maar tegenwoordig is geen mens meer geïnteresseerd in nieuwe ideeën. Mandarijn wil dat wij allemaal hetzelfde zijn. Als we niet oppassen lopen we er over een paar jaar allemaal bij zoals de mensen vroeger in China. Allemaal in grijze pyjamabroeken en grijze pyjamajasjes.’
‘Wij hebben er zelf om gevraagd,’ zei Luud. ‘Generaties lang hebben we alles verkwist.’
De deur ging open. Het was Naomi, de jonge studente die al een paar jaar in de studio naast Luud woonde. Ze kwam veel bij hem over de vloer.
Terwijl ze de boel wat opruimde en de kattenbak schoonmaakte, vertelde Naomi over van alles en nog wat, maar vooral over de dingen die haar bezighielden. Van de hak op de tak springend, kregen ze alles te horen over de naderende feestelijke gebeurtenis in de stad, de rondrit van koningin Maxima, over de blijde inkomst van paus Bodarius, over haar studies en over de opmerkelijke ideeën die haar professor Voelwaater-Verdonk tijdens colleges verkondigde. Het was niet nodig om alles wat ze zei te begrijpen: voor haar was praten hetzelfde als zingen. Ruis.
‘Waarom vraag je Maxima niet om morgen op jouw witte fiets door de stad te rijden,’ zei ze plotseling.
Luud keek verbaasd op.
‘Dát zou pas een stunt zijn,’ zei hij. ‘Nondedomme. Bedankt voor de tip.’ Hij sprong op. ‘Ik ga het vandaag nog voorstellen op het gemeentehuis.’
‘Goh,’ zei Deesje tegen Naomi. ‘Ik heb je echt onderschat. Je bent werkelijk briljant.’
Hoofdstuk 7 – Dinsdag 23 maart 2010 (vervolg woensdag)
Gelijkenis met bestaande personen is toevallig. Auteurs die zich in niemand van de opgevoerde personen herkennen, moeten nog wachten op eeuwige roem. Koosje en Deesje zijn wel naar hun ware leven getekend. Luud Es bestaat echt. Zijn ideeën leven voort.
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl (X = @)
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht