Ton van Reen: DE MOORD XXX
Ton van Reen
DE MOORD XXX
DE GEALLIEERDEN VERMOORDEN ALICE
Een legerwagen stopte voor de deur. Militaire politie. Geallieerden met rode banden om de arm. Ze zochten iemand. Waarom kwamen ze dan naar ons? Niemand van ons had iets met militairen te maken. Dit soort politiemannen waren beesten, net als alle andere soorten soldaten.
Ze kwamen binnen, zonder vragen. Militairen hadden altijd het recht aan hun kant. Waren ze een beter soort mensen? Duurzamer waren ze niet.
Een van hen was officier. Hij had een grote map met papieren onder de arm. Dossiers. Hij las. Namen. ‘Hoe heet je,’ vroeg hij aan Alice. ‘Je achternaam.’
‘Ik heb geen achternaam,’ zei Alice. ‘Ik ben familie van Cherubijn. Ik ben de moeder van het gezin.’
‘Dat bestaat niet,’ zei de officier. ‘Je bent te jong. Je kunt niet de moeder zijn van die onnozelaar.’ Hij duidde op de melker. ‘Je kunt niet jonger zijn dan je kind. Je liegt. Je bent een hoer. Het staat op papier. Je bent geen moeder. Je bent een slet. Je heulde met de vijand. En met de geallieerden. Allemaal hebben ze je genaaid. Je bent een hoer.’
Alice begon te huilen. Ze hield haar handen tegen haar gezicht. ‘Ze hebben aan me gevreten,’ fluisterde ze. ‘Ik kan geen soldaten zien. Ik heb altijd soldaten gehaat. Het zijn beesten.’
De officier lachte. ‘Dat is berouw,’ zei hij. ‘Voor ons bestaat geen berouw. Je bent wat je bent. Je moet mee. Er komt een proces. Je krijgt straf. We scheren je kaal. We slaan een wortel in je geslacht. Dat is je straf. Dat heb je verdiend. Nu moet je mee.’
Cherubijn, de melker en ik hadden verbaasd geluisterd.
‘Nee, nee,’ riep Cherubijn. ‘Ze is van ons. Ze mag niet met jullie mee. Je moet van haar afblijven. Ze is de moeder in ons huis. Jullie mogen de vrede hier niet verstoren! Er is lang genoeg oorlog geweest. Of hebben ze me voor niets uit een tank geschoten?’
‘Hou je bek,’ zei de officier. ‘Bevel is bevel. Dat blijft altijd hetzelfde. Of het oorlog of vrede is.’ De man haalde boeien uit zijn zak en sloot ze Alice om de polsen. Hij grinnikte.
Ik huilde. De melker staarde naar buiten. Mompelde wat over het paard. Hij wilde niet dat Alice weg moest, dan konden ze niet meer samen zingen. Cherubijn schraapte met zijn houten poot over de vloer. De marmot liep door de open deur naar buiten. De marmot had het niet begrepen op soldatenlaarzen.
Ik hield Alice vast.
‘Ga weg,’ zei de officier tegen me, ‘of ik schop je weg. Ik moet haar verhoren.’
‘Jullie zijn getuigen,’ zei hij tegen twee andere militairen die in de open deur stonden. ‘In godsnaam,’ zei hij tegen Alice, ‘vertel op, hoeveel soldaten hebben je genaaid? Waar was je vader? Kon hij ze niet tegenhouden? Of was het iets in je bloed? Was je heet in je bloed? Hebben ze je aangerand? Dat kan niet. Soldaten randen niet aan. Soldaten vechten alleen. Soldaten verkrachten geen meisjes. Ze steken alleen hun hellebaard in hun zachte lijf. Ze menen dat dat goed is. Waren er veel? Hoeveel van hen waren er eigenlijk al dood voordat ze werden geboren? Hebben ze voor niets geleefd? Slapen ze nu in ongewijde grond? Hadden ze allemaal een bloedende moeder? Konden ze je echt verkrachten? In godsnaam. Ik weet dat je liegt. Zeg alleen de waarheid. De stommen hebben nooit genaaid. Ze slapen onder de aarde. Bederfwater? Spreken doden van bederfwater? Hebben ze dan nooit echt in je geslapen? En hun handen in je lijf gestoken? Waar staken ze hun handen in je lijf?’
De twee getuigen trokken haar rok omhoog en haar broek omlaag.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord