Ton van Reen: DE MOORD XI
Ton van Reen
DE MOORD XI
Toen de oude man over partizanen begon te praten, had de chauffeur zich teruggetrokken, was achter zijn stuurrad gaan zitten en bracht de bus weer op gang. Durfde niets meer tegen de oude man te zeggen over boete. Er staat boete op het trekken aan een noodrem! En de betrokken passagier moest dan de bus uit. De chauffeur beperkte zich tot het herstellen van de oude toestand, de bus voort te bewegen over de weg, langs de rivier het Lange Rak, tussen Tepple en Wrak. En voor de rest zijn mond te houden. Hij was een van die partizanen. Durfde er nu niet meer voor uit te komen. Hoewel hij met doodsverachting partizaan was geweest. Partizanen vochten voor eerlijkheid en recht. Maar recht bestond niet en eerlijk was geen mens. De partizanen vochten dus zo maar wat, voor een onduidelijk doel. Een van de legers won, het andere verloor, dat was oorlog. Partizanen hoorden bij geen leger. Ze lieten alle soorten soldaten en burgers de lucht in vliegen. Dat werd weer bewezen door de oude man met de nek vol littekens die aan de noodrem had getrokken om even te zeggen dat er geen recht was en dat er oorlog was geweest en ook dat er al vrede was in oorlogstijd.
De bus reed verder, maar iedereen had een hart vol wrok. Iedereen had zo zijn gedachten over de oorlog. Misschien hadden die en die nog geleefd als er geen partizanen geweest waren. Maar dat was eigenlijk ook weer geen redenering voor mensen die stiekem geloofden in voorbeschikking van leven en dood door de Almachtige Schepper.
Ik telde niet hoeveel mensen er onderweg in- en uitstapten. Merkte wel dat veel mensen de bus al verlieten in Tepple. In Wrak stapte niemand uit. Wrak was één grote puinhoop, terwijl er enkel vredelievende soldaten gehuisvest waren geweest. Alleen God woonde nog in Wrak. De kerk en de toren waren om en op het altaar neergestort. God woonde in een ruïne.
Tot nu toe had niemand kans gezien de kelken en monstransen uit het tabernakel te halen. Heel Wrak was één puinhoop. Daar hoeft niemand heen met de bus. Daar komt niemand uit. En niemand wil erin. De bus hoefde er dus niet te stopppen. En God reist niet met de bus. Maar de bus was dat stoppen nog gewend uit de oorlog. Per slot van rekening was het een frontbus geweest.
In Borz woonden niet meer mensen dan in Oeroe. Alleen waren de mensen van Borz niet zo melancholiek als die van Oeroe. Er liep dan ook geen waterader onder Borz.
De brug van Borz was een noodbrug. Hoog ijzerwerk waarop je met gemak een dak zou kunnen leggen. Nu waren het hoge turnrekken. Alleen vogels konden er in turnen.
In Boeroe koesterden de mensen openlijk haat tegen die van Oeroe. Er liepen er heel wat rond met hun koppen in wit gaasverband, omdat er kermis was in Oeroe.
We reden Oeroe binnen. Passeerden de woonwagen van Cherubijn. Cherubijn zat in de deuropening. De marmot zag ik niet. Cherubijn zag mij niet. Hij hield net zijn hoofd met de luie nekspieren naar de andere kant. Kon niet tijdig zijn hoofd omdraaien om de bus te zien.
De bus hield stil op de markt. Ik holde naar de wagen.
Cherubijn was blij toen hij me zag, ging in halsbrekende standen staan om mij beter te zien en om zijn nekspieren te laten rusten. En hij wilde weten waar ik was geweest. Dat verzweeg ik.
Ik ging in het gras liggen. Speelde met de marmot die naar me toe kwam en tussen mijn benen wilde gaan liggen. Hij was dat al gewend in één nacht. Zo snel kun je een marmot iets leren.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord