Ton van Reen: De Moord VII
Ton van Reen
DE MOORD VII
NAAR DE LICHTSTAD KORK. LANGS HET WOUD VAN TUBBS. TERUG OVER DE BRUG VAN KORK, OVER TEPPLE, GRETZ, WRAK, BORZ, DE BRUG BIJ BORZ EN BOEROE
Na het eten ging Cherubijn op bed liggen. De marmot sliep nog steeds.
Ik ging op stap. Ik liep in de richting van Kork, langs het Woud van Tubbs. Dat was een akelig woud als je er ‘s nachts door liep. Overdag was het mooi. Niemand die je dan stoorde.
Ik wilde rust. Ik was van plan te oefenen in het mierrijden. Ik vond een mooi holletje. Mieren van een grote soort. Met lange poten. Met dit soort mieren kreeg ik de kans mijn eigen record te verbeteren. Twintig mieren over een afstand van dertig centimeter te berijden en ze dan te doden. Hoewel dit record al zeer scherp stond met het getal negentien.
Plotseling zag ik een vreemde man door het woud lopen. Hij bewoog zich eigenaardig voort. Tikte steeds de bomen aan, alsof hij in zijn eentje krijgertje speelde. Dat kon. Hij zag me wel, maar lette toch niet op me. Dat was vreemd voor een man. Meestal schamen grote mensen zich voor kinderen als ze betrapt worden bij het spelen. Hij liep met ontbloot bovenlijf en hij had zich ingesmeerd met verf. Ik dacht dat hij een rol repeteerde voor een toneelstuk.
Toen hij schijnbaar genoeg gespeeld had, kwam hij naar me toe en gaf me een hand.
‘Hallo,’ zei hij, ‘ik ben het spook van de Lüne-heide.’
‘Hallo,’ zei ik, ‘ik woon bij Cherubijn. Nu wil ik spelen.’
‘Ik zal kijken hoe je speelt,’ zei het spook.
Ik speelde. Terwijl het spook toekeek, verbeterde ik mijn record met twee stuks. Het spook klapte in de handen. Dat gaf waarde aan de prestatie.
Het spook vroeg of ik even op hem wilde wachten. Hij moest zich verkleden. We zouden samen met de auto naar de Lichtstad Kork rijden.
Het was niet mijn bedoeling naar Kork te gaan. Maar ik zat graag in een auto. Het spook veranderde in een goed geklede, grijzende heer. Aan de rand van het woud stond zijn auto. Ik geloofde niet meer in het spook. De tegenwoordige tijd is de vloek voor een spook. Dat zei ik hem ook. De man was daar echter niet van overtuigd. Volgens hem was het spook-zijn het in stand houden van een traditie. Bovendien was het spookspelen, af en toe, een aangename bezigheid voor hem.
Hij dacht dat ik voor in de auto ging zitten. Ik gaf de voorkeur aan de achterbank. Zo kon ik hem blijven zien. Je wist het nooit met een spook, ook al was het een schijnspook.
We reden langs het Woud van Tubbs tot aan de rivier het Lange Rak, sloegen vóór de brug de weg in naar de Lichtstad Kork. In Kork was het, zoals gewoonlijk, druk. De mensen weken achteruit toen ze de auto zagen. Het bleek dat het spook belangrijk was in de Lichtstad Kork.
‘Je mag niet meer ‘spook’ zeggen,’ zei het spook. ‘Ik heet meneer Weber. Ik ben de burgemeester van de Lichtstad Kork. En ik ben senator.’
‘Dat zijn eigenaardige bezigheden voor een spook,’ meende ik. Daar bleek hij het mee eens te zijn. Die functies had hij echter voor de kost. Het spook-zijn was ‘roeping’. Het was de eerste keer dat ik het woord ‘roeping’ hoorde. Ik wilde graag van hem horen wat dat betekende. Hij bleek het zelf niet te weten. Hij meende dat het iets was dat iemand in het bloed zat.
Zijn huis was hoog. Je zou er twee huizen van kunnen maken, dan had je nog twee ruime huizen. We kwamen in de burgemeesterskamer, een grote salon met tijgervellen op de vloer. Het leek of ze over het parket zwommen. Was de burgemeester ooit in Afrika op jacht geweest? De muren hingen vol schilderijen. Als ik me niet vergis was het vroeg werk van de een of andere duivelskop.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord