William Shakespeare: Sonnet 130 (vertaling Cornelis W. Schoneveld)
William Shakespeare
Sonnet 130
My mistress’ eyes are nothing like the sun,
Coral is far more red, than her lips red,
If snow be white, why then her breasts are dun:
If hairs be wires, black wires grow on her head:
I have seen roses damasked, red and white,
But no such roses see I in her cheeks,
And in some perfumes is there more delight,
Than in the breath that from my mistress reeks.
I love to hear her speak, yet well I know,
That music hath a far more pleasing sound:
I grant I never saw a goddess go,
My mistress when she walks treads on the ground.
And yet by heaven I think my love as rare,
As any she belied with false compare.
William Shakespeare
Sonnet 130
Geen zonlicht gloeit in ‘t oog van wie ik hou,
Nooit wordt haar liprood met koraal verward,
Is sneeuw soms wit, dan zijn haar borsten grauw,
Is hoofdhaar draad, dan zijn haar draden zwart;
Gevlamde rozen ken ik, rood en wit,
Maar haar wang toont geen roos die zo ontluikt,
Er zijn parfums waar zoeter geur in zit
Dan waar de adem van mijn lief naar ruikt.
Al houd ik van haar stem, ik zie goed in,
Muziekklank zweeft veel aangenamer rond;
‘t Is waar, gaan zag ik nooit nog een godin,
Als mijn lief wandelt treedt ze op de grond.
En toch, bij God, ik acht mijn lief zo hoog,
Als elke vrouw bedot met vals vertoog.
(nieuwe vertaling Cornelis W. Schoneveld, mei 2012)
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets, Shakespeare