Jef van Kempen over Antony Kok
Antony Kok dichter bij De Stijl
DE MAN DIE DE DWAASHEID EERDE
door Jef van Kempen
Stilte + stem (vers in w)
Wacht
Wacht
Wacht
Wacht
Wachten
Wachten
Wek
Wak
Wek
Wak
Wachten
Wachten
Wekken
Wekken
Wek
Waak
„Er zijn verschillende manieren om zich beroemd te maken. Alcibiades sneed den staart van zijn hond af; de heer Antony Kok schrijft verzen in De Stijl. Het laatste is erger dan het eerste. Want de hond kan hoogstens gejankt hebben.” Deze negatieve kritiek in de Limburgsche Koerier van 21 december 1921 op de publicatie van het gedicht: Stilte + stem (vers in w) moet hard zijn aangekomen bij Antony Kok (1882-1969). Vooral ook omdat die kritiek verscheen in een blad uit de streek waar hij het grootste deel van zijn jeugd had doorgebracht en waar hij vrienden had. Niet lang daarna kwamen zijn collega’s bij de spoorwegen in Tilburg op de hoogte van de publicatie van Stilte + stem. Voor veel collega’s betekende het een bevestiging van het excentrieke gedrag van spoorwegbeambte Kok, die rare gedichten schreef en in kringen van kunstenaars-bohémiens verkeerde. Daarvoor bestond in het provinciale Tilburg van de jaren twintig bijzonder weinig begrip.
Vanaf hun eerste ontmoeting in 1914 had Theo van Doesburg zijn vriend Antony Kok opgezweept om te experimenteren bij het schrijven van gedichten: „Je verzen zeiden mij niet genoeg. Stuur mij verzen, die mij brengen, waar geen sterveling geweest is”. In 1920 legden ze hun revolutionaire ideeën over de literatuur vast in een manifest in het tijdschrift De Stijl. Met kreten als: „Het woord is machteloos” en „Het woord is dood” werd de machteloosheid van de traditionele literatuur aan de kaak gesteld. Er moest een literatuur komen, die een nieuwe betekenis en een nieuwe uitdrukkingskracht had. Het dadaïsme in Nederland was geboren.
In datzelfde jaar publiceerde Van Doesburg zijn eerste klankgedichten in De Stijl, onder het pseudoniem: I.K. Bonset. Op de suggestie om ook onder een pseudoniem te publiceren is Kok nooit in gegaan. Theo van Doesburg stelde alles in het werk om het dichterschap van zijn vriend te stimuleren. Toen Koks gedicht Nachtkroeg in De Stijl werd gepubliceerd schreef Van Doesburg: „Nimmer kwam in Holland een dichter tot zoo sober en zuiver gebruik van zijn uitdrukkingsmateriaal”.
Voor Antony Kok, die altijd ongehuwd bleef en een groot deel van zijn leven op huurkamers woonde, betekende het dadaïsme een uitstapje naar de dwaasheid. Een lichtzinnigheid waarvan hij vooral kon genieten in het bijzijn van zijn vrienden. In zijn vrije tijd reisde hij zijn geestverwanten achterna, vooral naar Parijs, waar Van Doesburg en Mondriaan zich hadden gevestigd. „Kok is eenige dagen mijn logé geweest” schreef Theo van Doesburg aan Evert Rinsema „Ik heb hem eenige dadaïstische verzen voorgelezen, maar ik moest er mee ophouden, want ik dacht dat hij uit elkaar barstte van den lach”.
K. Schippers heeft Antony Kok gekarakteriseerd als iemand die stond voor een mentaliteit die niet gebonden is aan bewegingen, die door woorden als „De Stijl” of „Dada” bekend zijn geworden. In zijn ogen was Kok: „een man die de dwaasheid eerde, omdat er voor hem niet veel meer dan dwaasheid was”.
Vanaf het midden van de jaren twintig schreef Antony Kok nog bijna uitsluitend aforismen. Na de dood van Theo van Doesburg in 1931 raakten de idealen van De Stijl geleidelijk op de achtergrond en gaf Kok steeds meer toe aan zijn voorliefde voor het mystieke. Hij sloot zich aan bij de Rozenkruisers.
Begin 1954 brak hij radicaal met het verleden. „Heb enige maanden geleden al mijn eigen werk verbrand. Een kleine tienduizend aforismen, gedichten en beschouwingen van allerlei aard. Nog even daarna vocht ik in mijzelf over de vraag: is dit verraad of offer? Dat het een offer is geweest weet ik nu zeker.” Maar nog geen half jaar later, toen Paul Rodenko in zijn bloemlezing uit de poëzie der avant-garde: Nieuwe griffels, schone leien Koks gedicht Nachtkroeg een plaats gaf tussen gedichten van I.K. Bonset en Paul van Ostaijen, moet hij zich minder zeker hebben gevoeld over zijn daad. „Wie had dat kunnen denken!” schreef Kok aan uitgever Bert Bakker „Het is goed dat u Nachtkroeg uit mijn prae-tijd publiceren gaat in een verzameling van de meest moderne dichters van dezen tijd. Als het indertijd niet in De Stijl was gekomen zou het met al het andere ook verloren zijn geraakt”.
Op 72-jarige leeftijd begon Antony Kok gewoon opnieuw. Hij reconstrueerde veel van zijn gedichten en noteerde tot aan zijn dood nog duizenden aforismen. „De wereld van heden raast door in dada’s voetspoor” schreef hij aan het eind van zijn leven. Het was een laatste eresaluut aan de dwaasheid.
(Brabants Dagblad, 2 juli 1999)
6 Portraits: Theo van Doesburg, Antony Kok, Piet Mondriaan,
Kurt Schwitters, Lena Milius & Nelly van Moorsel
by Jef van Kempen
Published in: Het Brabants Dagblad, 1999-2000.
More in: Antony Kok, Essays about Van Doesburg, Kok, Mondriaan, Schwitters, Milius & Van Moorsel, Jef van Kempen, Kok, Antony