Bert Bevers gedicht: Veertig laarzen (Forty boots)
Veertig laarzen
Bij het bekijken van een krantenfoto
Twintig man. Arm-in-arm. Vondst bij graven
voor de bouw van een fabriek. Samen fluitend trokken
deze jongens vrolijk ooit het water over. Er moest
een Grote Oorlog, en zij, zij zouden daar wel even.
Door bakeliet van telefoons over de schans en kogels
tegemoet gestuurd hield voor hen, Arras in ’17,
het leven zomaar halt. Koppig bot dat gebroken wit
in van nog meer zwangere grond op later wachtte.
Onder verse klaver en bloeiende netel de blikken dood
naar boven gericht in leeggegeten kassen.
Nu van de aarde de opperhuid is weggeharkt,
liggen zij elleboog in elleboog een Holbein na te doen
met aan hun voeten nog in goede staat hun laarzen.
(Verschenen in In de buurt van de wereld, Bergen op Zoom,
Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, 2002 , ISBN 90 76644 23 3)
Forty boots
On seeing a newspaper photograph
Twenty men. Arm in arm. A find on excavating
for the building of a factory. Whistling together
these lads cheerfully crossed the water. A Great War
had to be fought, and they, they were to do their bit.
Through bakelite of telephones over the top and
dispatched towards bullets, life for them, at Arras in ’17,
abruptly came to a halt. Patient bones that broken-white
in a ground fertile from yet more warfare waited for later.
Under fresh clover and flowering nettles their dead gaze
ever heavenward in eaten-away boxes.
Now the outer skin of the earth has been raked off,
they lie elbow to elbow imitating a Holbein
with on their feet – and still in good repair – their boots.
Bert Bevers: Veertig laarzen (Forty boots)
Vertaling: John Irons
kempis.nl poetry magazine
More in: Bevers, Bert