Hank Denmore: Moord in lichtdruk (19)
Hank Denmore
Moord in lichtdruk
negentien
Harrisburg State Hospital
Vanuit een diepe duisternis steeg een duizeligheid omhoog die steeds sterker werd en ongemerkt overging in een barstende koppijn. Als in een dikke mist kwamen flarden van stemmen als echo’s en stierven dan weer weg. Een onophoudelijk gedreun werd steeds sterker en ging over in een kloppen op zijn lichaam. De echo’s werden sterker en heel in de verte hoorde hij een stem zonder er iets van te verstaan. Volkomen verward opende Ebson Simmons zijn ogen en zag in een kring van licht en donker een wazige schim die groter en groter werd. Langzaam gingen de echo’s over in een vrouwenstem en werd de schim een donkere vlek.
‘Meneer Simmons, hoe gaat het ermee?’ hoorde hij vragen terwijl iemand met een koele hand op zijn wang klopte.
Ebson knipperde enkele malen met de ogen en langzaam werd de mist minder. Hij keek verwilderd om zich heen maar herkende niets van de omgeving. Hij wilde de donkere vlek van zich afduwen maar zijn linkerarm weigerde alle dienst. Met zijn vrije arm zwaaide hij ongecontroleerd door de lucht. De vlek veranderde nu in een mond die over hem heen gebogen was.
Hij zag de mond opengaan: ‘Meneer Simmons, bent u daar?’ vroeg de mond. Langzaam werd de mond onderdeel van een gezicht. Hij probeerde iets te zeggen maar zijn mond was zo kurkdroog dat er geen geluid uit zijn keel kwam. De verpleegster zag dit en maakte met een vochtige spatel zijn lippen nat. Dankbaar likte Simmons over zijn lippen en probeerde nogmaals iets te zeggen: ‘Waar ben ik, wat is er gebeurd?’ vroeg hij brabbelend.
‘U bent in het State Hospital. U was bijna dood, een paar ogenblikken later en u was volkomen leeggebloed,’ zei de verpleegster tamelijk harteloos.
‘Wat is er dan gebeurd?’ vroeg Simmons.
‘Op de een of andere manier hebt u uw linkerpols doorgesneden. Het is maar goed dat er iemand op uw afdeling kwam. Die heeft meteen uw arm afgebonden en daardoor uw leven gered.’
Simmons bleef liggen en probeerde zijn gedachten te ordenen. Langzaam kwamen de herinneringen terug, zijn woede-uitbarsting, de plotter en toen stokte zijn ademhaling even. Waar was zijn colbert gebleven? Nu niet in paniek raken, dacht hij.
De verpleegster kwam met een glas water en liet Simmons wat drinken. Deze keek nu naar zijn linkerarm, die was op het bed vastgebonden. Zijn pols was zwaar verbonden, maar er was toch nog een beetje bloed door het verband gesijpeld. In de arm stak een dikke naald die met een pleister was vastgeplakt. Een slangetje verbond de naald met een infuus dat hoog naast het bed aan een statiefhaak hing. Langzaam drupte een heldere vloeistof in het slangetje.
‘Hoelang ben ik hier en welke dag is het vandaag?’
De verpleegster glimlachte en zei: ‘Erg origineel bent u niet, u ligt hier twee dagen en het is donderdag. We hebben u onder een lichte narcose gehouden om enkele liters bloed te kunnen geven. U boft dat de bloedbank voldoende AB-positief had, daar is vrij moeilijk aan te komen.’
Ebson dacht even na: ‘Hoe ben ik dan hier gekomen?’
‘Uw collega’s hebben de ziekenwagen laten komen en die heeft u hier heen gebracht. Uw kleren hangen in het rechterkastje naast de deur. Kan ik u verder nog helpen, anders ga ik want het is erg druk op de afdeling?’
Ebson schudde van nee en de verpleegster ging de kamer uit. Hij keek eens rond. Op de kamer stonden vier hospitaalbedden, in het ene bed lag een oude man, in het tweede een man die ongeveer veertig moest zijn, het derde bed was leeg.
Voorzichtig boog Ebson zich naar links en probeerde de band om zijn arm los te maken. Na enkele pogingen lukte het en bewoog hij behoedzaam zijn linkerarm. Een kloppende pijn was het antwoord. Op zijn tanden bijtend probeerde hij omhoog te komen, wat pas na enkele pogingen lukte. Hij stapte aan de linkerkant uit het bed en viel bijna op de koude ziekenhuisvloer. Een misselijkmakende golf duizeligheid trok als een waas door zijn hoofd. Het bloed veroorzaakte een enorme druk op zijn hersenen, even dacht hij dat hij flauw ging vallen, maar na enkele ogenblikken werd hij weer helder. Gewaarschuwd richtte hij zich voorzichtig op en probeerde met de infuusstandaard als steun naar het kastje te lopen. Zich aan alles wat er stond vasthoudend lukte het hem moeizaam om daar te komen. De oude man had alles zwijgend aangezien en draaide zich van hem af. Het kastje was niet op slot en met kloppend hart deed Ebson de smalle deur open. Daar hing zijn colbert netjes op een kleerhanger. Hij voelde in de binnenzak, niets! Zijn hart sloeg over, zenuwachtig voelde hij in de andere zak, het papier was er niet. Wild zocht hij in zijn pantalon, ook niets.
Toen riep de oude man: ‘Je kleren komen van de stomerij, ze zijn vanmorgen gebracht.’
‘Kunt u mij zeggen welke stomerij dat was?’ vroeg Ebson aan de man.
‘Nee, maar dat weet de zuster wel.’
Ebson strompelde terug naar zijn bed en bleef een tijdje liggen nahijgen. Op de elektrische klok boven de deur was het bijna twee uur. De jongere man kamde zijn haren en streek de dekens glad, ‘Nog even, dan hebben we weer bezoek.’
Ebson dacht na hoe hij zonder achterdocht te wekken aan het adres van de stomerij kon komen.
De verpleegster kwam met een verhit gezicht de kamer binnen en keek naar de linkerarm van Ebson.
‘Meneer Simmons, zijn we uit bed geweest? Dat mogen we nog niet hoor, we zijn nog veel te zwak door al dat bloedverlies en die transfusies.’
‘Zuster, waar zijn mijn kleren gereinigd, kunt u me dat vertellen?’
‘In ons eigen hospitaal meneer Simmons, we hebben een prima reiniging. Waarom, mist u soms iets?’
‘Ja, ik had een opgevouwen papier bij me en dat is voor mij nogal belangrijk.’
‘Een collega van u, die na uw opname naar u is komen kijken, heeft al uw bezittingen meegenomen.’
‘O, dank u wel, ik denk dat ik dan wel weet wie het is.’
De verpleegster ging weer de kamer uit en Ebson bleef alleen met zijn gedachten. Wie kon dat zijn geweest, was dat een van de controleurs geweest? Had die de tekening gevonden, had men wantrouwen gekregen door het ‘ongeluk’? De gedachten spookten door zijn hoofd waardoor de hoofdpijn amper verminderde.
Een klopje op de deur deed hem opkijken.
Mel Dean, die op dezelfde afdeling als Ebson werkte stond, gekleed in een splinternieuwe dure jas, met een bosje bloemen en een papieren winkeltas in de deuropening.
Hij zwaaide en vroeg: ‘Zo ouwe jongen, heb je het toch gehaald? Ik gaf geen cent meer voor je leven, je zag nog witter dan de lakens op je bed.’
Die komt mijn tekening brengen, dacht Ebson. ‘Ja, ik heb gehoord dat het weinig scheelde, maar ik ben weer in het land van de levenden. Ben jij gisteren komen kijken?’
‘Ja, ik vond dat ik mijn koffiemaatje even goeden dag moest komen zeggen. Bovendien breng ik je spullen mee, je was gisteren helemaal van de kaart.’
Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd)
More in: -Moord in lichtdruk