Merel van der Gracht: Adriaan en de anderen (36)
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
zesendertig
In Amsterdam kon alles
Tjeepie trok haar kar door het Vondelpark, op zoek naar haar vaste slaapplek tussen de struiken.
Ze hoorde de knallen in de stad. Het leek wel oorlog.
Het verbaasde haar. Zo’n agressief lawaai kende ze niet. Ze wist wel dat er vroeger, in de jaren zestig, toen ze zelf nog veilig bij haar moeder in Limburg woonde, rellen en opstootjes waren geweest, maar toen was ze nog een naïef klein meisje dat altijd braaf wilde zijn en Wit Ratje werd genoemd, omdat ze zo klein bleef, hoewel ze alle lekkers uit de boterhamtrommeltjes van haar klasgenoten bietste. Ze had toen net zo’n jongensachtig rattenkopje als de Witte, de hoofdpersoon in de gelijknamige roman van Ernest Claes, de favoriete schrijver van haar moeder.
Later hadden Luud en Barrie haar over de revolte verteld, aan de biertap van café De Kwelling, toen ze daar als werkstudentje de glazen vulde van de heren schrijvers. De opstand van de provo’s, een beweging van jongelui die het keurslijf van de nette burgermaatschappij beu waren en er met happenings geweldloos tegen protesteerden.
Luud was er nog altijd trots op. Voor hem was het een teleurstelling dat onder de ministers-presidenten Blubbers, Sok en Bakellende de klok was teruggedraaid naar de jaren vijftig en dat die hele fluwelen revolutie van toen niets meer had opgeleverd dan nog meer bloot en porno op de Wallen en darkrooms in de cafés in de binnenstad.
Het lawaai wekte haar nieuwsgierigheid. Haar bloed ging er sneller van stromen.
Ze verborg haar kar tussen de struiken en liep het park uit.
‘Weet jij wat er aan de hand is?’ vroeg Barrie toen Tjeepie zijn beeltenis passeerde. ‘Is er oorlog?’
‘Jeen idee. Ik ja een kijkje nemen. Straks zal ik je alles vertellen.’
‘Misschien is Roel van Puin met zijn linkse bende weer bezig,’ zei Barrie.
‘Roel die tejenwoordij boekjes sjrijft over besjilderde Jrunningse klompen en dakpannen?’
‘Ja, hij. Als de geschiedenis was gelopen zoals die had moeten lopen, was Roel al tien jaar president en koning tegelijk.’
‘Hij was toj tejen het koningshuis?’
‘Tegen de Oranjes, maar niet tegen sprookjes.’
‘Jij hoorde toj ook bij die linkse bende,’ zei Tjeepie. ‘Jij was toj ook projressief?’
‘Ik heb de echte slag gemist,’ zei Barrie. ‘Ik was in die jaren al net iets te oud om links te zijn. Mijn wilde haren waren er al af. Toen had ik al die toupet met lokken. Maar het is waar, ik had erbij moeten horen. Net als Sartre, die meedeed toen de studenten in Parijs in opstand kwamen. Ik heb de boot gemist. Het zat niet in mijn aard me te manifesteren tussen het plebs. Daarom heb ik mezelf later maar uitgeroepen tot de ideoloog van pro-provo. Dat was chique.’
‘Je had het allemaal kunnen noteren,’ zei Tjeepie. ‘De sjrijver is de verslajjever van zijn tijd.’
‘Juist in die jaren had ik het erg druk,’ zei Barrie. ‘De vrije liefde, weet je. Die kwam net op. Al die meisjes die scripties over mijn boeken schreven. Burgerprinsesjes. Ik heb ze allemaal ontmaagd. Ze wilden het graag. Het was een mooie tijd.’
‘Je zou er nu voor in de jevanjenis komen.’
‘De wereld was toen vrij. In Amsterdam kon alles. Ik heb geprofiteerd van de vrijheid die ik als pro-provo met mijn eigen boeken had opgeroepen. Bovendien moet een schrijver niet alleen ideeën zaaien, maar een man met een grote geest moet ook oogsten, en zich voortplanten bovendien.’
‘Je hebt heel wat alimentatie betaald, hè.’
‘Jammer dat mijn kinderen zich niet hebben ontpopt tot grote geesten. Ik had moeten wachten. Als ik tien jaar jonger was geweest, had ik me laten klonen. Dan weet je wat je krijgt. Kinderen die je samen met een vrouw hebt, krijgen helaas ook de genen van die vrouw. Dan is het maar afwachten.’
‘Zo kan hij wel weer,’ zei Tjeepie.
Ze slofte het park uit.
Bij de poort zag ze het peloton ME-ers dat in slagorde naar het Leidseplein trok. Gehelmde mannen, de koppen beschermd door schilden, hun laarzen stampend op de keien.
Gedreven door haar nieuwsgierigheid liep Tjeepie er achteraan, hoogst benieuwd naar de oorzaak van het oproer. Had Ajax verloren?
Bij de schouwburg zag ze het al. Groepen gristelijke fundies, makkelijk te herkennen aan het kruis op hun borst, hadden barricades opgeworpen van omgekiepte auto’s. Ze braken bakstenen tussen de tramrails uit en bekogelden de politie ermee. Ramen en straatlampen sneuvelden. Keiharde muziek schalde door de straat: een versneld gedraaide cd van het Urker Mannenkoor, klanken die de jongeren enorm ophitsten.
De ME-ers trokken op achter hun schilden, dwars door de stenenregen, en sloegen de fundies die ze te pakken kregen de politiebusjes in.
Verbijsterd keek Tjeepie naar de gevechten. Kon het zijn dat er oorlog was in een stad waar zij zoveel van hield? Nee. Het moest allemaal één groot misverstand zijn.
‘Ik zal soep voor jullie koken!’ riep ze bezwerend naar de strijdende partijen. Niemand hoorde haar.
Langzaam trok de Mobiele Eenheid op en veegde de Damstraat schoon.
De indrukken die door Tjeepies hoofd spookten, maakten de schrijfster in haar wakker. De woorden dwarrelden door haar geest. Dit was het moment waarop ze blijkbaar had moeten wachten: het moment dat haar schrijfader openging.
‘Rot op,’ siste een politieman tegen haar.
Tjeepie hoorde het niet. Als in trance kwam ze terecht tussen de vechtende partijen. De stenen vlogen haar om de oren.
Een klap op haar schouder. Ah! Dat deed pijn.
Een van de fundies trok haar mee, achter een muurtje. Een fundiemeisje onderzocht haar schouder. Gelukkig, niet meer dan een opkomende bult. Het meisje plakte er een pleister op.
‘Jullie zijn lief,’ zei Tjeepie, die warm werd van het gevoel dat er iemand voor haar zorgde. Direct waren haar negatieve gedachten over de fundies verdwenen. Vanaf nu zou ze er graag bij willen horen, bij deze groep positief ingestelde jongeren, die zelfs respect toonden voor een oudere, in het leven verdwaalde vrouw.
‘Ik doe mee,’ zei ze ferm. Haar bloed begon te koken. De kick! Opeens begreep ze dat ze moest vechten voor de goede zaak.
Ze nam een steen in de hand en gooide.
Naast haar stond Tinus uit Urk, gewoonlijk Turk genoemd. Ze herkende hem van krantenfoto’s.
‘Goed zo, dame,’ zei Turk goedkeurend.
Flitsen. Een paar persfotografen hadden het vechtende oude vrouwtje gezien en fotografeerden haar uitvoerig.
Tjeepie straalde. Voor het oog van de camera had ze altijd geglorieerd. Ze was een tijd uit de schijnwerpers geweest, maar ze wist dat de leegte nu voorbij was. Het voelde goed.
De jongeren rond haar brulden goedkeurend. Onverwacht hadden ze een nieuwe mascotte: een oud vrouwtje in vodden, dat net als Miss France op de barricaden stond. Een nieuwe kenau.
Een paar fundies namen haar op de schouders en droegen haar rond.
Ze hoopte dat Bodarius het zou zien. Zij, als een protesterende Madonna, voorop in de strijd met de gristelijke fundies.
Zij, die wonderen herkende sinds ze ooit een nacht het bed had gedeeld met de befaamde journalist Ikke Mij, die honderden boeken had besproken waarvan hij alleen de flapteksten had gelezen. Hij had haar eerste boek bij alle omroepen en bladen gepusht, en zo was ze na een dampende nacht een ster geworden. De kluizenares van het Vondelpark werd door die ene steen naar de politie te gooien een voorbeeld voor alle gristelijke Nederlanders.
Ze wist het: je moest niet altijd alles voor lief nemen, maar als de tijd gekomen was, moest je van je afslaan. Wat voelde dat lekker, een steen in je hand. Het was net zoiets als een driftig geschreven pamflet over de hogere waarden van literatuur, zoals haar boekje Het ongeluk van de eenzaamheid.
Hoofdstuk 36 – Maandag 3 mei 2010 (vervolg dinsdag)
Adriaan en de anderen verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht