Hank Denmore: Moord in lichtdruk (45)
Hank Denmore
Moord in lichtdruk
vijfenveertig
Toen Greener de verbinding met Evelyne verbroken had, belde hij naar de balie en gaf order om het drietal uit Lower East naar het gerechtsgebouw over te laten brengen. Zoiets gaat niet door simpel een telefonische order te geven, de ambtenaren moeten werk hebben en het moet jarenlang bewaard kunnen worden. Dus moesten er formulieren in tweevoud worden ingevuld, die moesten door Greener worden ondertekend. Dan gingen ze naar zijn chef, maar die was enkele uren afwezig. Teruggekomen ontbood die Greener om het een en ander uit te leggen. Na ze dan afgestempeld te hebben, gingen de papieren weer naar de wachtcommandant. Die moest dan bij de wagenparkbeheerder om de ‘zwarte Maria’ vragen, pas als die en een chauffeur beschikbaar waren kon de rit naar Lower East beginnen.
Toen de gesloten arrestantenwagen dan eindelijk bij het wijkbureau arriveerde was het al donker. De agent die als chauffeur optrad ging met de gestempelde formulieren naar de balie. De wacht belde naar zijn chef, die ging de agent voor naar het cellenblok: ‘Heb je gehoord wat er zich hier heeft afgespeeld? Ze hebben een van hun eigen maten koudgemaakt en nog wel op een verschrikkelijke manier. Daarom moet je ze zeker naar het gerechtsgebouw brengen, daar zijn ze inderdaad veiliger dan hier, want hier is bijna geen ruimte en kan iedereen in- en uitlopen.’
De agent haalde zijn schouders op: ‘Ik heb mijn orders en wie ik waar naartoe moet brengen interesseert me niet zoveel. Als ik maar geen stront aan de knikker krijg, want ik wil de honkbalwedstrijd van de Mets nog zien.’
De arrestantenwagen had extra dikke zijwanden. Hieraan waren aan de binnenkant een aantal stalen stangen gemonteerd, waaraan ogen gelast waren, dikke stalen kettingen bungelden aan de ogen. Nadat de drie in de wagen waren gezet, elk met handboeien aan een van de stalen kettingen vastgemaakt, zodat ze elkaar niet konden hinderen, draaide de wagen de poort uit op weg naar het gerechtsgebouw.
In plaats van linksaf naar Bowery te rijden draaide de wagen rechtsaf naar het Seward park. De chauffeur stopte de wagen vlakbij bij een reusachtig dikke boom en stapte uit. Hij liep naar de boom en zocht tussen twee dikke wortels die als een paar steunberen half boven de bodem uitkwamen. Uit de ruimte tussen de wortels haalde hij een pakje naar boven. Het pakje voorzichtig vasthoudend, wikkelde hij enkele lagen rubberdoek los. Toen werd hij nog voorzichtiger en droeg behoedzaam het pakje naar de arrestantenwagen. De drie, die in de gesloten wagen zaten, wisten niet waar ze waren en door het vastgelaste stalen oog waaraan ze vastzaten, waren ze ook niet in staat om iets door de hooggeplaatste kiervormige raampjes te zien. Omdat de agent de wagen nogal lang alleen liet werden ze onrustig. Ze waren wel meer met de zwarte Maria vervoerd, maar nog nooit was de chauffeur weggegaan en had hen alleen gelaten. Ze hoorden de chauffeur terugkomen en iets in de cabine leggen.
Toen ging de achterdeur open en klom hij bij hen in de laadruimte. ‘Wie is Vandezzi?’
Tino knikte dat hij dat was en de agent kwam naar hem toe, intussen langzaam zijn rechterhand naar zijn broekzak reikende. De schrik van Tino ging over in verbazing toen de agent zijn handboeien losmaakte.
‘Meneer Vandezzi, ik help u uit de wagen te komen. Om de hoek staat een bruine wagen klaar, die brengt u naar een schuilplaats.’
De anderen hadden met stijgende verbazing het doen en laten van de agent gevolgd. Lime begon te roepen: ‘Hé, en wij dan? Maak ons ook los, we willen er ook uit.’
De chauffeur deed of hij ze niet hoorde en sloot de deur. De twee kregen het nu nog benauwder en begonnen vergeefs aan hun handboeien te trekken. Toen hoorden ze dat de chauffeur de cabinedeur opende, het controleluikje tussen cabine en laadruimte ging open en de gevangenen zagen dat een aluminiumkleurige doos voorzichtig in de laadruimte werd neergelaten. Daarna werd de motor afgezet en de cabinedeur voorzichtig dicht gedaan en hoorden ze hem hard weglopen.
Vincente begon te schreeuwen: ‘Verdomme, die laat ons in de lucht vliegen, die rotzak laat ons gewoon stikken. Hij is mijn chef, ik ben ook KGB-agent, wat heb ik dan verkeerd gedaan?’
Terwijl hij dat uitschreeuwde begon het duo als waanzinnigen met de handboeien aan de stalen kettingen te trekken, maar die waren van goed Bethlehemstaal en hielden ze netjes op hun plaatsen.
Ze voelden hun einde naderen en begonnen als gekken in paniek te roepen en te schreeuwen, maar het enige resultaat was dat ze een pijnlijke keel kregen. Elke minuut leek een eeuwigheid te duren en het geschreeuw ging over in een machteloos krijsen.
Wachtend op de grote klap rukten ze zo waanzinnig aan de handboeien dat de scherpe randen in het vlees drongen. Met bloedoverstroomde jasmouwen zetten ze zich tegen de wanden af, de kettingen stonden zo strak als een pianosnaar maar alles was tevergeefs, ze waren en bleven letterlijk aan hun zitplaatsen geketend. Een late voorbijganger zag de politiewagen staan en verwonderde zich over de verlatenheid. Dichterbij gekomen hoorde hij in de wagen schreeuwen en stommelen. Dat zit daar niet goed, dacht hij en ging een telefooncel opzoeken. Omdat hij vlak bij het park stond was er voor de toeristen een Engels type telefooncel neergezet. De cel was vrij en het alarmnummer kende hij van buiten. Toen hij vertelde wat hij had gezien en gehoord zei de telefonist dat hij uit de buurt van de wagen moest blijven. Amper had hij dit gezegd of een enorme ontploffing blies alle glas uit de telefooncel. De voorbijganger werd op de straat geblazen. Een lange glasscherf drong door zijn linkeroog de hersenen binnen en doodde de behulpzame man binnen enkele seconden. Voordat het telefoonsnoer door het rondvliegende glas aan flarden werd gesneden hoorde de telefonist het begin van de ontploffing en sloeg groot alarm.
Er moest een flinke bom zijn gebruikt want de zware wagen was enkele meters omhoog gesmeten, het dak was compleet weggeblazen en de stalen stangen met daaraan de ogen vastgelast, waren als luciferhoutjes verbogen. Het zou nu voor de twee een kleine moeite zijn geweest om te ontsnappen, maar de restjes mens, hier een stuk van een been, daar een stukje behaarde hoofdhuid, lieten zien dat ze geen kans hadden gekregen. Het duo was naar een andere wereld gevlogen, waar geen kettingen en handboeien bestonden.
Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd)
More in: -Moord in lichtdruk