Jan Slauerhoff Gedichten
J a n S l a u e r h o f f
(1898-1936)
Zeekoorts
Ik moet weer op zee gaan, een goed schip en in ‘t verschiet
Een ster om op aan te sturen, anders verlang ik niet.
Het rukken van ‘t wiel, ‘t gekraak van het hout, het zeil ertegen,
Als de dag aanbreekt over grauwe zee, door een mist van regen.
Want de roep van de rollende branding, brekende op de kust,
Dreunt diep in het land in mijn oren en laat mij nergens rust,
‘t Is stil hier, ‘k verlang een stormdag, met witte jagende wolken
En hoogopspattend schuim en meeuwen om kronk’lende kolken.
Ik ben een gedoemde zwerver, waar moet ik anders heen?
Maar gelaten door de wind gaan, weg uit de stad van steen.
Geen vrouw, geen haard verwacht mij. Ik blijf ook liever zonder.
‘k Heb genoeg aan een pijp op wacht en een glas in ‘t vooronder.
Nacht
De kleine maan werd door den nacht verslonden.
De sterren gingen onder in de wolken.
Alleen, laag aan de aarde, tracht te branden
Mijn gele lamp. In ‘t donker schuilen dorpen,
Achter gesloten blinden slapen allen,
Ik waak alleen. waarom als allen slapen?
Waarom ik, die zal sterven met de andren?
Ik teeken de karakters zonder eerbied.
Verteren zal mijn hand die schrijft ‘t blad
Dat op zich neemt de klacht van dezen nacht.
Het regent redeloos en droef. Vanwaar,
waarom en waartoe zijn mij deze reeglen
Ontvallen …………?
De albatros
De wereld moe, voor vreugd te oud geworden,
Liet ik mij op den Westendwinddrift drijven
Van al wat op de aarde bloeide en dorde,
Alleen de golven eeuwge bloesems blijven.
Ten Zuiden van de Hoop- en Stormkaap
Hindert geen kust, geen klip mijn stille vaart,
Waar de albatros ook op zijn wieken slaapt,
Boven den storm, door sterren aangestaard.
De wolkenhorden, langgerekte baren
Omgorden een heelal, ledig en grauw.
De onzichtbre wind, de diepten openbaren
Mij meer geheimen, dan de diepste vrouw.
(uit: Een eerlijk zeemansgraf)
More in: Slauerhoff, Jan