Hank Denmore: Moord in lichtdruk (17)
Hank Denmore
Moord in lichtdruk
zeventien
Wie op de juiste tijd in het trapportaal 1221 East 135 Street aanwezig was, zou op het eerste gezicht gezworen hebben dat het twee echte heren waren. Maar een tweede blik zou die mening toch grondig herzien. Beide waren niet al te groot, de ene was te mager en de ander zou niet al te veel boven zijn ideale gewicht zijn. De magere had een gelig gezicht, als van een leverzieke, maar de geelgroene ogen gaven aan het rimpelige gezicht zo’n intens gemene blik dat men met een lichte huivering aan Joseph Goebbels moest denken en de man weer snel uit zijn gedachten zou bannen. De tweede man liep alsof hij gewend was om op te treden. Het zou voor een oplettende toeschouwer een politie-agent of een dokter kunnen zijn. Wanneer de tweede geweten zou hebben dat men hem voor een dokter hield, zou hij zich gestreeld voelen. Drie jaar had hij de Medical Highschool gevolgd en was er toen wegens verregaande sadisme tijdens de sectielessen afgetrapt. Maar hetgeen hij daar geleerd had werd door hem op zijn slachtoffers uitgeprobeerd. Dat die slachtoffers het nooit overleefden lag niet aan de kwaliteit van de opleiding in die drie jaar, maar meer aan zijn wrede aard en een haast ziekelijke bezetenheid om bloed te zien.
De twee mannen keken in de hal naar een naamsregister maar dit was teveel gevraagd, enkele brievenbussen waren wel aanwezig, maar die vertoonden alleen het nummer van de flat, waarvan de bewoner aanspraak maakte op het gebruik van die bus. De meeste bewoners waren werkloos en leefden onder anderen van een kleine uitkering. Je moest het de sociale controleurs niet al te gemakkelijk maken door zomaar je naam op de brievenbus aan te geven. Een lift was natuurlijk niet aanwezig, de bewoners wisten het woordje lift amper te spellen, laat staan dat ze zo’n kostbare voorziening konden betalen. Langs een smerige trap, duidelijk gemaakt van gewapend beton, want de treden vertoonden onbeschaamd een geraamte van roestig betonstaal, liepen de twee naar boven. Licht hijgend kwamen ze op de vierde verdieping aan en keken in het halletje rond naar de naamplaatjes. Een gaf een Poolse naam, de tweede moest van een Ier zijn, op een andere deur was een miniatuur van een icoon vastgeniet. Het naamplaatje vermeldde de naam Lolita Romanowa. Doc en Lime keken elkaar gniffelend aan en trokken hun das recht. Doc ging naar de deur en klopte aan. Lime ging naast de deur staan zodat, wanneer de deur geopend zou worden, hij niet te zien zou zijn. Een lage meisjesstem, met een klank welke beloftes inhield, riep dat ze kwam. De deur ging op een kier open en liet een levendig bruin gezichtje zien.
‘Dag meneer, waarmee kan ik u dienen?’ vroeg ze beleefd aan Doc.
‘Zou ik even binnen mogen komen, ik ben van de belastingen,’ was het antwoord.
Het meisje sperde haar ogen even open en vroeg op ongelovige toon: ‘Van de belastingen?’
‘Ja mevrouw, antwoordde Doc, ‘ik moet iets van uw aangifte van het vorige jaar met u doornemen.’
Gerustgesteld deed het meisje de deur even dicht om een veiligheidsketting te kunnen weghalen, toen ging de deur ver open. Direct stapte Doc binnen en nam zijn hoed af. Vóór het meisje de deur kon sluiten was ook Lime binnengewipt. Het meisje keek verschrikt naar die indringer, maar Doc verklaarde dat het zijn assistent was. Toen de twee bleven staan werd het meisje wat verlegen en vroeg of de heren niet wilden gaan zitten. Dat deden de heren. De hele tijd hadden de twee het meisje staan aanstaren en al zittende gingen ze daarmee door. Het was dan ook meer dan de moeite waard wat ze zagen. Vanuit een bruin, Slavisch aandoend gezicht keken twee felblauwe ogen hen aan. Het haar was diepzwart en reikte tot de volle borsten van het meisje. Brede heupen vormden een regelrechte uitnodiging voor elke man. Tot die uitnodiging droeg ook haar kleding een steentje bij. Over de naakte huid was een dun zijden bloesje gespannen, dat elk detail daaronder in gedachte zichtbaar maakte. Soepel bewoog de huid onder het bloesje en wanneer iemand ooit op het idee van een b.h.-tje gekomen was, vergat hij elke noodzaak hiervan bij het zien van die prachtig gevormde borsten. Niet zwaar, maar ferm vooruitstekend vertoonden zij zich aan ieder die het maar zien wilde. Er was geen spiertje dat neiging tot verslapping vertoonde. Integendeel, er bestond een acuut gevaar voor de paar knoopjes die het bloesje dicht en de borsten op hun plaats probeerden te houden. Nadat ze zich met moeite van dat onderdeel hadden losgerukt, gingen de twee paar ogen naar onder. Vanuit een paar pantoffeltjes vertrokken twee benen naar een rokje dat in feite niet meer was dan een breed uitgevallen ceintuur. Maar wat voor benen! Slanke enkels gaven steun aan een paar prachtige benen met sierlijke maar toch stevige kuiten. Haar knieën waren een streling voor elk mannenoog. Vanaf die knieën gingen de benen verder omhoog om dan iets uit te lopen in een paar heerlijke dijen, met net genoeg vlees om een zalig houvast te hebben zonder te kunnen zeggen dat er te veel vlees of vet op zat. In de schemer van het rokje verloren de dijen zich in een ontmoeting waarvan alleen al het denken eraan elke man de adem zou benemen. Een paar mooie, maar niet te magere armen verbonden twee prachtige, soepele slanke handen met het lichaam.
Toen het tot de twee heren doordrong dat het toch wel erg stil werd in het vertrek, slikten ze moeizaam en keken het meisje aan. Met een beminnelijke glimlach maakte Doc zich bekend.
‘Dat van die belastingen was maar een smoesje,’ zei hij. ‘We moeten met jou eens praten over bepaalde dingen.’
‘Wie zijn jullie dan?’ vroeg het nu geschrokken meisje.
Lime liep naar het meisje toe en zei: ‘Kalm aan zus, dan zal er niets gebeuren.’
Doc vroeg: ‘Is uw verloofde ene Millhouse?’
Het meisje antwoorde verbaasd: ‘Antoine?’
Vlug ging Doc verder: ‘Dus dat klopt?’
‘Nou, verloofd is een groot woord.’
‘Heeft hij hier een pakje achtergelaten?’ vroeg Lime nu.
‘Nee, een pakje heeft hij nooit achtergelaten, trouwens, hier is hij nooit geweest. Antoine werkt in een groot magazijn van een elektronisch bedrijf en ziet overdag zoveel pakjes, dat hij er ‘s avonds echt niet meer mee zal gaat lopen.’
De heren stonden op. Doc zei op een vermoeide toon: ‘Meisje, je hebt geluk. We mogen verder niets doen, maar er komen binnenkort een paar andere heren om inlichtingen. Geef ze die maar, als je tenminste van mij een goede raad wilt aannemen.’ De twee liepen naar de deur en verdwenen.
Lolita bleef verschrikt en in de war achter. Wat moest ze daar nou van denken. Ze liep naar de telefoon en belde het nummer van Antoine. De telefoon gaf echter alleen de oproeptoon. Met bange voorgevoelens legde ze de hoorn weer neer.
Een paar blokken verder gaf Doc telefonisch verslag aan zijn chef, na aandachtig geluisterd te hebben zei deze dat ze terug moesten komen.
Terwijl hij de hoorn neerlegde brulde Vincente om Antonio en Rope. Haastig werden koffiekoppen weggezet en kwamen de twee naar het kantoortje en klopten eerbiedig op de deur.
‘Binnen verdomme,’ schreeuwde Vincente woedend.
De twee keken elkaar aan en gingen naar binnen.
Terwijl Vincente een papiertje naar hen probeerde te gooien zei hij: ‘Hier een adres, ga er naar toe en breng die griet kost wat het kost aan het praten.’
Rope raapte het stukje papier op en keek naar het voor hem onbekende adres. Vragend keek hij naar zijn baas.
‘Ze is het vriendinnetje van Millhouse,’ zei Vincente.
Nu wisten de twee waarom het ging. Zonder nog iets te vragen gingen ze naar buiten.
Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd)
More in: -Moord in lichtdruk