Hank Denmore: Moord in lichtdruk (11)
Hank Denmore
Moord in lichtdruk
elf
Wanneer de knechten van Tino Vandezzi deze bij het telefoongesprek hadden kunnen zien, was hun angst voor de boss nog groter geworden. Paars aangelopen van woede schreeuwde hij in de microfoon: ‘Jij verdomde prutser die je bent, waarom ik je blijf beschermen weet ik niet. Hoe je het versiert interesseert me voor geen reet. Ik wil en zal die papieren hebben.’ Woedend gooide hij de hoorn op de haak en veegde in een vlaag van woede de New York Tribune van de tafel. Deze viel op de vloer, waarbij de derde pagina boven kwam liggen. Tino trapte zijn stoel achteruit en brulde: ‘Buddy, kom hier.’
De deur naar de bar ging open en liet Buddy door. Buddy, uitsmijter en vertrouweling van Tino, trouw aan zijn baas en oprecht in woord en daad. Buddy zag de krant op de vloer liggen, bukte zich en raapte hem op. Toevallig keek Tino naar de krant en zag een foto op de derde pagina staan. Hij trok de krant uit de handen van zijn uitsmijter en las de tekst die bij de foto stond. Vloekend smeet hij de krant opnieuw op het tapijt. Hoofdschuddend raapte Buddy ze weer op: ‘Meneer Vandezzi, u moet niet zo boos worden, dat is niet goed voor uw hart.’
‘Zie je dan niet wat er onder die foto staat!’ riep deze uit.
Buddy bekeek de foto en las met enige moeite de tekst.
‘Ze vragen naar de identiteit van een vermoord meisje,’ zei hij. ‘Maar zoiets staat wekelijks in de krant, daarover hoeft u zich toch niet zo druk te maken?’ zei hij verwonderd.
‘Man, die griet interesseert me helemaal niet,’ zei Tino, ‘de naam van de bewoner in wiens flat ze gevonden is, die interesseert me.’
‘Antoine Millhouse,’ las Buddy, ‘die ken ik niet, nooit van gehoord.’
‘Het is al goed Buddy, ga maar weer aan je werk,’ zei de enigszins bedaarde Tino, terwijl hij de telefoonhoorn weer opnam. Zacht sloot Buddy de deur en liep hoofdschuddend terug naar zijn plaats bij de bar. Tino draaide het nummer van Garcioli, die bijna onmiddellijk antwoordde.
‘Stuur iedereen de kamer uit,’ zei Tino.
Vincente deed wat hem gezegd werd: ‘Het is gebeurd, ik ben alleen.’
‘Nu moet je eens goed luisteren, dit is je laatste kans. Wanneer je die ook verprutst laat ik je liquideren.’
Garcioli slikte moeilijk en zei met verwrongen stem: ‘Heus, deze keer zorg ik er voor dat alles naar wens gaat.’
‘Er is een dooie griet gevonden in het huis van een zekere Millhouse. Ga die vent eens opzoeken en vraag hem uit over die papieren.’
‘Naar die woning kunnen ze niet gaan, daar zal de politie wel wachten,’ zei Garcioli.
‘Nee rund, dat snap ik ook wel, vang hem op straat op. Rij door Fultonstreet en wacht in Goldstreet op een wagen van mij.’
‘Dat doen we chef, ze gaan al weg,’ zei Garcioli.
Omdat Rope verdwenen was moesten Doc en Lime de boodschap gaan doen. Lime’s gele gezicht stond Doc allang tegen. De blonde, bijna witte haren van Freddy ‘Lime’ Rafton waren voor hem al even geheimzinnig als diens afkomst. De gelige gelaatskleur van Freddy had hem de bijnaam Lime bezorgt. In sadisme deden de twee niet voor elkaar onder, waarbij Doc zich altijd beriep op zijn medische opleiding terwijl Freddy het uit puur plezier deed. De wagen draaide Goldstreet in en stopte na enkele kruisingen bij de reeds wachtende wagen van Tino. Buddy, de uitsmijter van Tino, zat rustig achter het stuur te wachten. Doc stapte uit en ging naar de wachtende auto toe.
‘Ha, die Buddy, hoe staat het leven?’
‘Goed meneer, buitengewoon goed. Ik moest u deze omslag geven,’ zei deze terwijl hij een gele envelop aan Doc gaf. Deze nam de envelop aan en bedankte Buddy.
Lopend naar de wagen scheurde Doc de envelop open en haalde er een foto uit. Hoe Tino altijd aan die foto’s kwam was steeds opnieuw een raadsel, maar een feit was dat steeds voldoende gegevens ter beschikking waren. Zo ook weer deze keer. Een glanzende foto in het formaat 13/18 toonde een zwartharige man met een stiekem gezicht. Doc schatte zijn leeftijd op veertig jaar. Toen hij de foto omkeerde zag hij dat zijn schatting goed was geweest. Een volledige beschrijving van de man was hier met potlood opgeschreven: lengte 1,72 m, 63 kg, 30 okt ’30, zwart haar, grijze ogen, Antoine Millhouse, Doverstreet 44. In de wagen liet Doc de foto aan Lime zien. Deze keek er goed naar en reed toen de wagen richting Doverstreet.
Een honderd meter voor nummer 44 bleven ze staan. De twee mannen waren wachten gewend, uren achtereen wachten was voor hen heel gewoon. Ze spraken niet veel terwijl ze het huis in de gaten hielden. De middag verstreek zonder dat ze iets van Millhouse te zien kregen. Lime liep een automaathal binnen om sigaretten en cola te halen. Amper terug stootte Doc hem aan.
‘Daar gaat ie.’
Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd)
More in: -Moord in lichtdruk