William Shakespeare: Sonnet 132 (Vertaling Cornelis W. Schoneveld)
William Shakespeare
Sonnet 132
Thine eyes I love, and they as pitying me,
Knowing thy heart torment me with disdain,
Have put on black, and loving mourners be,
Looking with pretty ruth upon my pain.
And truly not the morning sun of heaven
Better becomes the grey cheeks of the east,
Nor that full star that ushers in the even
Doth half that glory to the sober west
As those two mourning eyes become thy face:
O let it then as well beseem thy heart
To mourn for me since mourning doth thee grace,
And suit thy pity like in every part.
Then will I swear beauty herself is black,
And all they foul that thy complexion lack.
William Shakespeare
Sonnet 132
Ik heb jouw ogen lief, en zij uit deernis mij
Maar kwellen mij, jouw hart ziend als ontrouw;
Dus zwart gefloerst in liefde treuren zij,
Mijn pijn aanschouwend in hun fraaie rouw.
Voorwaar, de hemelzon in ochtendluister
Verlicht de grijze oostwang minder goed,
Ook wordt het westen dof in avondduister
Door Venus veel halfslachtiger begroet
Dan elk oog jouw gelaat met rouwen viert:
O, dat het evenzeer jouw hart bekoort
Voor mij te rouwen, daar zo’n rouw jou siert,
Waarmee elk deel je deernis toebehoort.
Dan zweer ‘k dat schoonheid zelf met zwart verkeert,
En elk als klad oogt die jouw kleur ontbeert.
Vertaald door Cornelis W. Schoneveld, juni 2012
kempis.nl poetry magazine
More in: Shakespeare