Norbert de Vries: Kemp natuurlijk (II)
Norbert de Vries
Kemp natuurlijk (II)
Er is in Maastricht dus een stadspark dat de naam Kempland kreeg. In dat park staat een beeldje van de dichter. Van de hand van Rob Stultjens. Het is een mooi beeldje (en dat is op zich al bijna een wonder, want godallemachtig, wat staan er een hoop beroerde beelden in deze stad! Zo veel lelijkheid, je gelooft je ogen niet.), zij het van bescheiden afmetingen. Nu is het bij een beeld niet een kwestie van formaat: hoe groter, hoe mooier. Toch hindert het me, dat het een bijna onooglijk klein beeld is. Je loopt er zó aan voorbij, als je niet oplet.
De geringe grootte van het beeld wordt, wat mij betreft, echter voldoende gecompenseerd door het feit dat er op de achterzijde van de stenen sokkel een gedichtje van Kemp is gegraveerd. Kijk, dàt vind ik nou weer grote klasse! Op deze wijze eer je een dichter! (waarbij moet worden aangetekend, dat het in het geval van Kemp toch weer opmerkelijk te noemen is, dat het gedicht op de àchterzijde is aangebracht)
Even terzijde. Het is goed ’s lands schrijvers en dichters te eren, ook al ben ik het graag eens met eenieder die zegt dat we zulks op de beste manier doen door hun werk te lezen en te genieten. En door ze tijdens hun leven, waar nodig, te ondersteunen.
Heine schrijft in 1831 aan zijn vriend Varnhagen, dat hij in Parijs het Pantheon heeft bezocht. “Aux grands hommes, la patrie reconnaissante”, staat er in gouden letters op de gevel. Heine schampert dan over de kleine mensen die een heuse tempel oprichten voor de grote doden. Dat opschrift -zo schrijft hij- was beter op z’n plaats geweest op de gevel van een groot restaurant om de helden van het vaderland goed te voeden tijdens hun leven, in plaats van ze te vereren met een hongerdood, of een andere kwelling die tot hun voortijdig verscheiden heeft geleid.
Ik citeer uit zijn brief van 27 juni 1831: “Der arme Lafontaine hat in Château-Thierry, seiner Vaterstadt, eine Marmorsäule, die 40.000 Francs gekostet. Ich lachte herzlich, als ich sie im Vorbeifahren sah. Der arme Schelm verlangte bei Lebzeiten ein Stück Brot, und nach dem Tode gibt man ihm für fr. 40.000 Marmor. Jean-Jacques Rousseau und ähnliche Menschen, die in ihrem Leben kaum ein Dachstübchen erlangen konnten, denen dediziert man jetzt ganze Strassen.”
We zien dat het eerbetoon in de loop der tijd veranderd is.
Neem bijvoorbeeld de beelden van Tollens en Leopold in Rotterdam (“Helden op sokkels”, Literaire standbeelden in Nederland, door drs. C.J. Kuik, 1980, Bosch & Keuning, pagina’s 202 en 203).
Op de linker pagina zien we de heer Tollens, 3 meter hoog, in marmer, op een stenen voetstuk van 3,5 meter. Hij staat daar vlakbij de Euromast. Het is een typisch negentiende-eeuwse beeld (J.T. Stracké, 1860): protserig, kolossaal, en lelijk bovendien. En nergens enige aanwijzing voor het feit dat dit een beroemde dichter verbeeldt, de schepper van, onder meer, het prijswinnende “Tafereel van de overwintering der Hollanders op Nova Zembla in de jaren 1596 en 1597”. Ach, een paar regels, of eventueel enkel de slotregel: “En rekent d’uitslag niet, maar telt het doel alleen”. Daar was op die reusachtige sokkel toch ampel ruimte voor geweest?
Op de rechter pagina staat een portretreliëf van Leopold, in brons, 69 x 48 cm, op een stenen muur in het rosarium van het museum Boymans-Van Beuningen. Een heel fijnzinnig portret van een echte kunstenares: Charlotte van Pallandt. Op de muur, onder het portret, is een gedicht van Leopold weergegeven (“Ik scheidde: onverstand was allerwegen”).
Dat nu is een mooie, passende hommage voor een groot dichter.
Terug naar Kempland en de achterzijde van de sokkel.
Daarop staat een prachtig gedichtje:
De la musique avant toute chose
Toen ik die boog daar had geürineerd
en ik het zonlicht er in ving, prees ik intens,
ver van wijsheid, die mij was geleerd:
Wat schoon kristal is er toch in de mens!
En in extase voor het lieflijke geluid:
Welk een muziek gaat van de mens toch uit!
Een gedicht over urineren, wildplassen meer bepaald. Kom er eens om in onze literatuur. Bovenstaand gedichtje schreef Kemp in 1952. Drie jaar later schreef hij nòg een plasgedichtje:
Cartografie
Een jongetje plast op een blauwe steen
En ik ontdek in kaart een continent.
Hij bergt zijn buisje naast zijn linkerbeen.
Ik glimlach om de schepping van de kleine vent.
De cartograaf in mij heeft hij bekoord.
‘k Heb zelfs zijn Stille Zuidzee aangehoord.
Opgemerkt zij, dat de titel aanvankelijk ‘Cartophilie’ luidde. Het bewuste ventje was Ronald, het zoontje van zijn vriend Karel Reijnders. Mooi, trouwens, dat ‘continent’, dat voor vasteland staat, maar als adjectief de aanduiding is voor het vermogen om de uitscheiding te beheersen.
Wat mij nu intrigeert, is de vraag: waarom werd dat plasgedicht op de sokkel gegraveerd? Het is een heel mooi gedicht, zeker. En het is bescheiden van omvang, en dat is geen onbelangrijke omstandigheid (kleine sokkel, hoge graveerkosten). Maar waarom daar niet het gedicht -ik noem maar iets- ‘Verlangen’ geplaatst?
Verlangen
’t Is een verlangen van de avond,
gelijk de dag er geen kent.
Ergens te staan dralen op een drempel
in een grijze mantel met de stempel
van een pseudoniem als ornament.
Naar een natuurlijke mond te luisteren,
verwacht te zijn in het duisteren
van het lichten en te zijn herkend.
Ik ga voor u en mij op zoek naar een antwoord.
Reacties zijn welkom bij de redactie via emailadres: magazine (at)fleursdumal.nl (at = @ )
Norbert de Vries: Kemp natuurlijk (II)
Mijmeringen over Pierre Kemp uit mijn Maastrichtse tijd
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries