Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (1)
Ed Schilders
Pietro Aretino
De geschiedenis van een reputatie
Een
‘Men weet dat de vader van Aretino een zekere Luca was, een schoenmaker, wiens naam ons onbekend is gebleven: de schrijver koos de naam van zijn geboortestad.’
Dat schrijft de Moderne encyclopedie der wereldliteratuur en de redacteur bedoelt ermee te zeggen dat Aretino een bastaard was, net als Leonardo da Vinci en de Borgia’s. Hoe modern deze encyclopedie verder ook wil zijn, de schrijver van het lemma ‘Aretino’ meent niettemin dat het werk van de Italiaan ‘op zedelijk gebied ernstig voorbehoud verdient’ (inclusief het Prose Sacrai), en dat is waarschijnlijk de reden waarom Aretino’s bekendste en beste werk, de dialogen onder de titel Ragionamenti (1536), niet besproken wordt en dat de lezer er niet eens de titel terug zal vinden van zijn meest geruchtmakende produktie. Over het laatste alleen dit: ‘Zijn lichtzinnig gedrag en de obscene sonnetten, die hij bij de tekeningen van Giulio Romano voegde, dwongen hem (uit Rome) te vluchten.’ Bedoeld worden de Sonetti Lussuriosi, de Wulpse sonnetten zoals Ernst van Altena vertaalde voor de eerste Nederlandstalige druk in 1981, zestien staartsonnetten, geschreven bij evenveel tekeningen van seksuele houdingen door Giulio Romano, Raffaèls leerling die door Shakespeare (in Winter’s Tale) the rare Italian genoemd werd; de tekeningen die door Marcantonio Raimondi gegraveerd werden. Sonnetten en prenten vormen samen het eerste expliciet seksuele – en alleen daarom obsceen genoemde – voorlichtingsboek uit de moderne Europese zedengeschiedenis.
Aretino moet door schoenmaker Luca in 1491 verwekt zijn, want hij werd op 19 april 1492 in Arezzo geboren. Zijn levenswandel, die het midden hield tussen bourgondisch en decadent, heeft hem doen kennen als een van de markantste figuren uit de Italiaanse renaissance. En zoals hij leefde stierf hij, zegt men: hij kreeg een welhaast onstuitbare lachbui toen iemand hem tijdens een banket een schandaleus verhaal over zijn – Aretino’s – zuster vertelde, rolde van de lach uit zijn zetel en brak zijn nek. Het is 1557 en de plaats heet Venetië. ‘De Gesel der Prinsen’, zoals Ariosto hem noemde, was dood, maar zijn reputatie heeft de val groots overleefd, mede dankzij de zestien beroemdste obscene sonnetten aller tijden.
Ik heb in de tweede helft van het onderstaande een verzameling gegevens geordend die niet zozeer direct op die Wulpse sonnetten betrekking heeft, als wel op de legendarische reputatie die Aretino er ook postuum aan overhield. Complete boeken werden aan hem toegeschreven of onder zijn naam gepubliceerd, zowel pornografen als literatoren en zedenhistorici refereerden — met opgestoken vinger of cum summa laude — aan ‘zijn’ sedici modi of aan ‘Aretino’s standen’. De naam Aretino is eeuwenlang een handelsmerk geweest, en ‘een Aretino’ – die je kon maken of waarin je je kon gooien — werd niet minder dan een eufemisme voor iedere vorm van wellustig uitgeoefende versmelting en ook voor ieder prent-annex-tekstboek waarin de theorie fraai geïllustreerd tot de lezer kwam (voor niet-katholieken bevat de laatste zin, ik ben me dat bewust, wellicht een pleonasme). Om deze vorm van voortdurende Aretino-minachting en -verheerlijking goed te kunnen begrijpen is het noodzakelijk eerst in het kort Aretino’s reputatie bij zijn leven – ‘zijn lichtzinnig gedrag’ – te beschrijven en enige informatie te geven over de inhoud en de geschiedenis van ‘de obscene sonnetten die hij bij de tekeningen van Giulio Romano voegde.’
Aretino’s moeder was Tita, en Tita was prostituée en model voor kunstenaars. Als Aretino dertien jaar oud is berooft hij haar en vlucht hij naar Perugia waar hij leert boekbinden en schilderen. ‘Ik ging niet langer school,’ schrijft hij in een van zijn brieven, ‘dan om er een kruisteken te leren maken.’ Zes jaar later besluit hij naar Rome te vertrekken om aldaar zijn fortuin te zoeken. Ondanks goede connecties met de bankier Agostino Chigi en kardinaal Di San Giovanni lukt het hem niet tot in de hoogste kringen door te dringen: het hof van de paus, Julius II. Hij verlaat de stad, zwerft door Lombardi je en treedt tijdelijk toe tot de orde der kapucijnen. Pas als in 1513 Leo X tot paus is gekozen en het Vaticaan in een cultureel centrum veranderd wordt, keert hij terug naar de Eeuwige Stad. Hij wordt Leo’s kamenier en de paus blijkt zeer ontvankelijk voor zijn talenten als satiricus en humorist en als schrijver van de zo genaamde paskwillen en vleiende sonnetten. Aretino’s reputatie groeit voorbeeldig en het moet gezegd worden dat hij niets heeft nagelaten om zijn faam te bevorderen. Portretten van tijdgenoten en latere biografische stukken maken uitbundig gebruik van typeringen als ‘vleier, intrigant, afperser, roddelaar, chanteur en hielenlikker’, en het lijkt waar dat hij dat alles inderdaad geweest is teneinde zijn macht, aanzien en invloed te vergroten en daarmee zijn welstand. Wat zulke kwalificaties zo aardig maakt is de wetenschap dat hij zich deze haat enkel en alleen met de pen en zijn tong wist te verwerven. Wie Aretino aan zijn zijde vond kon verzekerd zijn van zeer effectieve public relations; zijn tegenstanders vreesden zijn intriges en roddel-geschriften die vaak anoniem werden verspreid maar waarvan iedere sociaal-cultureel bewuste Romein de herkomst kende.
In 1521 sterft Leo X, zijn voornaamste beschermheer, en Aretino lijkt, met vele anderen, de situatie verkeerd te hebben ingeschat. In Rome rekent men op de verkiezing tot paus van Giulio de’ Medici en Aretino heeft zich reeds voor Leo’s dood verzekerd van een eervolle plaats binnen diens vriendenkring. Zeven dukaten tegen honderd worden er in de stad ingezet op de verkiezing van Giulio maar ondanks deze goklustige opiniepeilingen en ondanks de paskwillen die Aretino bijna dagelijks tegen de tegenstanders schrijft, wordt op 9 januari 1522 onze landgenoot, de kardinaal van Tortosa, de nieuwe Papa. Het interregnum is echter van korte duur: Hadrianus VI bestuurt de moederkerk slechts één jaar en na de verkiezing van Giulio de’ Medici tot paus Clemens VII is voor Aretino de weg naar de top opnieuw vrij.
Aretino’s eerste gedichten werden in 1512 in Venetië gepubliceerd. Hoezeer hij vanaf die tijd zijn pen uitsluitend benut heeft voor persoonlijke en politieke doeleinden mag blijken uit het gegeven dat volgende publikaties, voornamelijk satirische blijspelen, pas vanaf 1533 plaatsvinden. Tussen 1512 en 1533 publiceerde hij uitsluitend de Sonetti Lussuriosi, voor het overige was hij, zoals Wayland Young hem getypeerd heeft, een gevreesd columnist en geducht politiek commentator. Wanneer de sonnetten geschreven zijn is lang duister gebleven maar vooral dankzij gedetailleerde onderzoekingen aan het eind van de vorige eeuw, onder andere door de uitgever Isidore Liseux, kan nu met zekerheid gesteld worden dat Romano zijn zestien standen in 1524 tekende en liet graveren, en dat Aretino er één jaar later zijn verzen aan toevoegde. Pas in 1527 vond deze gecombineerde inspanning zijn weg naar een breder publiek via deeerste officiële editie, gedrukt te Venetië. ‘(1) Vasari schrijft over het project het volgende: ‘Aangezien sommige van de prenten werden aangetroffen op plaatsen waar men zehet minst zou verwachten, werden ze niet alleen verboden maar werd Marcantonio gearresteerd en in het gevang geworpen.’ Een aantal schrijvers neemt aan dat deze censuuraffaire heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de druk uit 1527, maar dit lijkt onjuist.
Al eerder moet de produktie van de prenten zowel de edele delen van de voorstanders als de adrenergische zenuwcellen van de tegenstanders in beroering hebben gebracht. Aretino zelf schrijft in een brief (1538) waarin hij op de gebeurtenissen terugkijkt: ‘Nadat ik paus Clemens had overgehaald Marcantonio Bolognese vrij te laten, hij zat in de gevangenis omdat hij de sedici modi had gegraveerd, gevoelde ik de lust de platen te zien (. . .) en toen ik ze gezien had voelde ik dezelfde aandrift welke Giulio Romano ertoe had aangezet om ze te maken. En aangezien dichters en beeldhouwers, zowel de klassieke als de moderne, van tijd tot tijd als jeux d’esprits bepaalde dingen geschreven of gebeiteld hebben (zoals de marmeren satyr in het Palazzo Chigi die een jongen probeert te verkrachten), heb ik de sonnetten neergepend die je aan de voet van ieder blad kunt zien.’
Een en ander impliceert dat het schandaal zich moet hebben afgespeeld naar aanleiding van de eerste, waarschijnlijk voor privéplezier bestemde produkties, die nog zonder Aretino’s bijdrage verschenen. Niettemin schrijft Francesco de Sanctis in zijn History of Italian Literature: ‘Hij moest uit Rome vluchten vanwege zijn zestien sonnetten, die verlucht werden door obscene tekeningen van Giulio Romano.’ Dat had zo in de Moderne encyclopedie gekund, maar of het juist is mag betwijfeld worden, al is het zeker niet onwaarschijnlijk dat Aretino met zijn geschreven bijdrage te ver ging.
De oorzaak van Aretino’s plotselinge vertrek uit Rome wordt, denk ik, beter weergegeven door Casimir von Chledowski (Die Menschen der Renaissance). Hij verbindt de vlucht met een vete die gegroeid was tussen Aretino en kardinaal Giberti, die uit woede om Aretino’s intriges en anonieme spotschriften in de nacht van 28 juli 1525 een aanslag op de dichter liet plegen waarbij Aretino gewond raakte. Merkwaardig genoeg noemt Aretino in zijn al geciteerde brief deze Giberti ook als de aanstichter van de hetze tegen Romano en Raimondi.
In welke orde van oorzaak en gevolg deze schermutselingen zich ook precies verhouden, het mag duidelijk zijn dat Aretino in Rome gevaarlijke vijanden gemaakt had en dat zijn betrokkenheid bij het standenrepertorium zijn crediet niet bevorderd heeft. Als paus Clemens weigert om zijn zijde te kiezen in het conflict met Giberti verlaat Aretino de stad en nu definitief.
Aretino’s verdere levensdagen, voornamelijk in Venetië doorgebracht, zijn hoogst boeiend maar voor het hier te volgen onderwerp in hun details niet van belang. Ik zal volstaan met enige gegevens die duidelijk maken dat zijn vlucht uit Rome hem geenszins benadeeld heeft en dat hij zijn levenslustige doelstellingen in later jaren alleen maar grootser verwezenlijkt heeft.
Na Rome brengt hij een jaar door in het kamp van Giovanni de’Medici, de leider van de bande nere, en leerde hij de voornaamste handlangers van de condottiere kennen.
Als Giovanni in zijn armen gestorven is reist hij naar Venetië waar men hem met open armen ontvangt. Hij woont er in een luxueus palazzo op kosten van zijn rijke vrienden en met het geld van de pensioenen die zijn adellijke en Vaticaanse werkgevers hem hebben toegestaan voor verrichte schrijf- en roddeldiensten. In de jaren 1530 verschijnt het grootste deel van zijn werk in druk, de komedies, de Ragionamenti, maar ook enige heiligenlevens.
In een van zijn brieven meldt hij trots dat men alom munten slaat met zijn afbeelding, dat hij op gevels prijkt en dat er kristallen vazen zijn die ‘Aretino’s’ genoemd worden en vrouwen, zijn ex-kamermeisjes, die erop staan met dezelfde naam te worden aangeduid.
Onder zijn vrienden vinden we in de loop der jaren Titiaan, die hem ‘de condottiere van de literatuur’ noemde en zijn portret schilderde, Tintoretto en Vasari, literatoren als Ariosto, Tasso en Varchi, de historicus Giovio. Frans I, de piraat Barbarossa en de sultan Suleiman zonden hem geschenken, Julius III benoemde hem tot ridder in de orde van Sint Petrus. Hij was erelid van de academies van Florence, Siena en Padua.
(wordt vervolgd)
Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (1)
fleursdumal.nl magazine
More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature