William Shakespeare: Sonnet 094 in de nieuwe vertaling van Cornelis W. Schoneveld
William Shakespeare
Sonnet 94
They that have power to hurt, and will do none,
That do not do the thing, they most do show,
Who moving others, are themselves as stone,
Unmoved, cold, and to temptation slow:
They rightly do inherit heaven’s graces,
And husband nature’s riches from expense,
They are the lords and owners of their faces,
Others, but stewards of their excellence:
The summer’s flower is to the summer sweet,
Though to it self, it only live and die,
But if that flower with base infection meet,
The basest weed outbraves his dignity:
For sweetest things turn sourest by their deeds,
Lilies that fester, smell far worse than weeds.
Sonnet 94
Wie macht heeft pijn te doen, maar dat niet wil,
En afziet van de daad die hij het meeste toont,
Wie anderen roert, zelf als een steen zo stil,
En koud, en van verzoekingen verschoond:
Die zal met recht in hemelvreugd verkeren,
Is zuinig met de gaven der natuur,
Die heeft de macht zijn aanschijn te beheren;
Elk ander houdt zijn schatten maar in huur:
De zomerbloem is voor de zomer zoet,
Al leeft en sterft zij slechts naar eigen smaak,
Maar heeft die bloem een lage smet ontmoet,
Neemt ‘t laagste onkruid op haar waarde wraak:
Want ‘t zoetst, verworden, wacht het zuurste lot,
Erger dan onkruid stinkt de roos die rot.
Nieuwe vertaling Cornelis W. Schoneveld
kempis.nl poetry magazine
More in: Shakespeare