In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. PRESS & PUBLISHING
  15. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  16. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  17. STREET POETRY
  18. THEATRE
  19. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  20. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  21. WAR & PEACE
  22. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens

· Harrie Janssens photos: Uitvinders en Zeehelden VI · Harrie Janssens photos: Uitvinders & Zeehelden V · Harrie Janssens photos: Uitvinders & Zeehelden IV · Harrie Janssens photos: Uitvinders & Zeehelden III · Harrie Janssens photos: Uitvinders & Zeehelden II · Harrie Janssens Photos: Uitvinders & Zeehelden I · Rooie brillejood · Gerard Reve: Nader tot U · Jef van Kempen: De poort naar de hel · Fatale gedichten · Jef van Kempen: OLV van de Veestraat e.a. verhalen · Frater Andreas van den Boer

»» there is more...

Harrie Janssens photos: Uitvinders en Zeehelden VI

Harrie Janssens & Jef van Kempen

Het gevoel dat je hier thuishoort

Een geschiedenis van de Trouwlaan,

Zeehelden- en Uitvindersbuurt in Tilburg

Livius Boekhandel Tilburg

ISBN 90-807430-2-X

© H. Janssens

kemp=mag poetry magazine

More in: Harrie Janssens Photos, OLV van de Veestraat


Harrie Janssens photos: Uitvinders & Zeehelden V

Harrie Janssens & Jef van Kempen

Het gevoel dat je hier thuishoort

Een geschiedenis van de Trouwlaan,

Zeehelden- en Uitvindersbuurt in Tilburg

Livius Boekhandel Tilburg

ISBN 90-807430-2-X

 

© H. Janssens

kempis mag poetry magazine

More in: Harrie Janssens Photos, OLV van de Veestraat


Harrie Janssens photos: Uitvinders & Zeehelden IV

Harrie Janssens & Jef van Kempen

Het gevoel dat je hier thuishoort

Een geschiedenis van de Trouwlaan,

Zeehelden- en Uitvindersbuurt in Tilburg

Livius Boekhandel Tilburg

ISBN 90-807430-2-X

© H. Janssens

kempis magazine for art & literature

More in: Harrie Janssens Photos, OLV van de Veestraat


Harrie Janssens photos: Uitvinders & Zeehelden III

\

Harrie Janssens & Jef van Kempen

Het gevoel dat je hier thuishoort

Een geschiedenis van de Trouwlaan,

Zeehelden- en Uitvindersbuurt in Tilburg

Livius Boekhandel Tilburg

ISBN 90-807430-2-X

 kemp=mag poetry magazine

magazine for art & literature

More in: Harrie Janssens Photos, OLV van de Veestraat


Harrie Janssens photos: Uitvinders & Zeehelden II

Harrie Janssens & Jef van Kempen

Het gevoel dat je hier thuishoort

Een geschiedenis van de Trouwlaan,

Zeehelden- en Uitvindersbuurt in Tilburg

Livius Boekhandel Tilburg

ISBN 90-807430-2-X

kemp=mag poetry magazine

More in: Harrie Janssens Photos, OLV van de Veestraat


Harrie Janssens Photos: Uitvinders & Zeehelden I

Harrie Janssens & Jef van Kempen

Het gevoel dat je hier thuishoort

Een geschiedenis van de Trouwlaan,

Zeehelden- en Uitvindersbuurt in Tilburg

Livius Boekhandel Tilburg 2006

ISBN 90-807430-2-X

 kemp=mag poetry magazine – magazine for art & literature

More in: Harrie Janssens Photos, OLV van de Veestraat


Rooie brillejood

Rooie brillejood

door Jef van Kempen

‘Rooie, rooie, ik zal je gooien, met ‘n steen tegen je been’ zongen ze. En dan meestal nog in dat monsterlijke Tilburgse dialect. Vuurtoren riepen ze, en brillejood. Je zag hier toen nog maar heel weinig donker gekleurde mensen. De roodharige brildragers vormden in de jaren vijftig en zestig zonder twijfel de meest gediscrimineerde bevolkingsgroep.

Vanaf de eerste klas heb ik mijn belagers in blinde woede bestreden. Het heeft mij veel klappen en veel straf opgeleverd. Om nog maar te zwijgen van alle brillen, die in de strijd zijn gesneuveld. Die brillen werden gerepareerd met pleisters en met bisonkit. Tenslotte kwamen ze via een missionaris in Afrika terecht. In die onmetelijke wildernis, waar Stanley en Livingstone elkaar hebben ontmoet, liepen half blinde negerjongens rond met mijn oude brillen met glazen plus acht. Zouden zij ook voor brillejood zijn uitgescholden? In ieder geval werden ze niet voor vuurtoren uitgemaakt.

Mijn assertiviteit groeide met de jaren. Sommige jongens liepen een straatje om als ik minder goed gehumeurd was. Want ik kon zo lichtgeraakt zijn, dat iemand al een klap te pakken had, als ik alleen nog maar het vermoeden had, dat hij wel eens zou kunnen gaan schelden.

Vechten gold op de Sint Paschalis-school van Koningshoeven als een zwaar vergrijp. De schoolleiding kende geen pardon. Je ouders werden op het matje geroepen, en een paar weken nablijven om strafwerk te maken was niks bijzonders.

Wim de Bruyn had mij mijn hele schooltijd het leven zuur gemaakt. Hij kon je het bloed onder de nagels vandaan halen. Maar hij kon ook erg hard lopen. Dat had een confrontatie altijd heel moeilijk gemaakt. Hij was twee jaar ouder en zat samen met mij in de hoogste klas. Op een mooie dag kreeg ik deze kampioen der treiteraars eindelijk te pakken. Hij had mijn jongste broer aan het huilen gebracht door hem te pesten met de kleur van zijn haar. In een vlaag van broederliefde en als gevolg van jarenlange frustratie schopte ik hem, aangemoedigd door tientallen schoolgenoten, de hele speelplaats over. Ik maakte de poort open en smeet hem buiten. Nog natrillend van woede deed ik het spijlenhek achter hem dicht.

Toen ik me omdraaide zag ik het schoolhoofd staan. Hij stond bewegingsloos voor het raam, zijn handen op de rug. Hij had alles gezien. Na het speelkwartier ging ik als laatste naar binnen, in de hoop niet te worden opgemerkt. Nauwelijks had ik echter een voet over de drempel gezet, of ik voelde mijn arm in een ijzeren greep. Het schoolhoofd liet niet meer los voordat iedereen in de klaslokalen was verdwenen. Mijn hart klopte in mijn keel. Hij kwam wijdbeens voor mij staan. Hij vertrok geen spier van zijn gezicht. Plotseling gaf hij een klap op mijn schouder en zei zachtjes: ‘Goed gedaan jongen!’ Van Wim de Bruyn werd op school nooit meer iets vernomen.

(Geschreven stad, Tilburg 1999)

More in: Archive K-L, Jef van Kempen, Tales for Fellow Citizens


Gerard Reve: Nader tot U

story z

Gerard Reve

N a d e r   t o t   U

 door Jef van kempen

Mijn vader was een metaalbewerker met als hoogste opleiding de Ambachtsschool. Hij was een arbeider met een passie voor literatuur en ik denk dat hij zeker wel meer dan tweeduizend boeken bezat. Zijn voorkeur ging uit naar schrijvers als Simon Carmiggelt, Willem Elsschot en Edgar Allen Poe. Omdat mijn vader in dit nieuwe jaar precies vijfentwintig jaar geleden is overleden, denk ik onwillekeurig meer aan hem terug dan anders.

In 1966, ik was toen 18 en woonde nog thuis, kocht ik het net verschenen geruchtmakende boek: Nader tot u van Reve, die zich toen nog Gerard Kornelis noemde. Het was een uitgave van Van Oorschot in de mooie Stoa-reeks. Ik bezit het boek nog steeds, maar het is een stukgelezen met plakband gerepareerd exemplaar.

Op een zondag kwam een van mijn ooms langs; een KVP-partijbons en wethouder in een Brabants dorp. Hij had nog geen twee stappen in de huiskamer gezet of hij leek door de bliksem getroffen. Hij zag het godslasterlijke Nader tot u op tafel liggen en begon een tamelijk vervelend twistgesprek met mijn vader, in bewoordingen die er niet om logen. Hij eiste, kennelijk in de veronderstelling dat het boek van mijn vader was, dat het boek uit ons huis, waar nog kinderen woonden, zou verdwijnen. Mijn vader kon als het er op aan kwam even driftig worden als mijn oom, maar hij bleef nu opmerkelijk rustig. Hij pakte mijn oom bij de arm en zette hem buiten met de woorden: ‘ Ik maak zelf wel uit wat hier in huis wordt gelezen’.

Ik geloof niet dat mijn vader Reve zelf ooit gelezen heeft, en ik heb er nooit meer met hem over gesproken, maar het komende jaar wil ik zeker Nader tot u, Reve’s mooiste boek nog eens herlezen.

Wanhopig drinkend onder keukenlicht

zie ik u buiten, Zegenvierende,

Zoon, die de Dood zijt, Troost, Vergetelheid.

(Uit: Dubbele vreugd, halve smart, Uitgave Stichting Dr. PJ Cools msc Tilburg 2002)

jef van kempen over gerard reve

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book Stories, Archive K-L, Gerard Reve, Jef van Kempen, Reading Room


Jef van Kempen: De poort naar de hel

Z I E K E N H U I S

De poort naar de hel

door Jef van Kempen

De oorlog in een vreemd land had hem veranderd. Hij had gevochten tegen de hele wereld en tegen zichzelf. Alles was voor niets geweest. Hij was verbitterd en onthecht geraakt. Tenslotte had de kanker hem vernederd en gebroken.

Hij was door de poort naar de hel gebracht. In de kleine duistere kamer hing een ondraaglijke lucht. Een mengsel van ether en lysol en urine. Zijn bed stond tegen een grauwe muur. Op het voeteind lag zijn beste vriend. Een rimpelig dik gedrocht met maar één oog, dat iedere dag opnieuw het ziekenhuis werd binnen gesmokkeld. Vanaf zijn kruis keek Jezus op hen neer, een palmtak triomfantelijk op de rug.

Weken lang had hij geweigerd om te eten. Zijn huid leek aan zijn schedel te zijn vastgekleefd. Hij had al sinds tijden geen woord meer gesproken. Af en toe, met steeds langere tussenpozen, aaide hij nog eens zijn oude hond. Verder had hij het leven voor altijd afgewezen.

Die nacht zat zijn kamer vol. Vriend en vijand verenigd in het laatste uur. Het theater van de dood. Zijn hond was hardhandig onder het bed gejaagd.Vanaf die plaats begluurde hij gelaten het aanwezige publiek. Op een tafeltje brandden twee kaarsen. Een priester diende de laatste sacramenten toe.

‘Door deze heilige zalving en door zijn vaderlijke liefdevolle barmhartigheid vergeve U de Heer al wat gij door het gezicht, door het gehoor, door de reuk, door de smaak en de spraak, door het gevoel, door te gaan, hebt misdaan.’ De priester maakte een kruis op de ogen, de oren, de neus, de lippen. ‘Per visum, per auditum, per odorátum, per gustum et locutiónem’.

Op datzelfde ogenblik herleefde hij zijn verloren jeugd, het concentratiekamp, de oorlog, die alles kapot had gemaakt. Hij leek uit een diepe slaap te zijn ontwaakt. Zijn ogen schoten vuur. Zijn hand zocht naar de hond. Toen hij die niet meer vond, vervloekte hij de wereld, het leven en de dood in het bijzonder. Plotseling was het stil. Vastberaden beet hij op zijn tong. Er kwam bloed uit zijn mond.

Zijn publiek reageerde hevig geschokt. De misdienaar wankelde. Er werd gegild en er vielen tranen. Iemand vluchtte de gang op. De priester, groot en grijs, leek onaangedaan. Hij kende zijn zondaars. Het monster onder het bed begon te janken. Eerst zachtjes, dan harder, tenslotte oorverdovend. Het klonk door alle gangen en zalen. Het ziekenhuis schudde op haar grondvesten.

Het was volbracht. Buiten, op de binnenplaats, stond een ambulance. De slagboom was gesloten. In zijn donkere kantoortje onder de poort bladerde de portier slaperig in zijn krant. In een tuin aan de overkant zong een nachtegaal.

Er was gewoon een nieuwe dag begonnen. Langzaam kwam het verkeer weer op gang. Midden op straat bleef de hond onbeweeglijk stil staan, kwispelend met zijn geamputeerde staart. Zijn enige oog staarde omhoog. Een vliegtuig trok een witte streep door de blauwe hemel.

(Uit: Geschreven stad 1999)

• fleursdumal.nl magazine

More in: Archive K-L, Jef van Kempen, Tales for Fellow Citizens


Fatale gedichten

FATALE GEDICHTEN

door Jef van Kempen

Deze bijdrage wil een waarschuwing zijn tegen het te lichtvaardig beoordelen van gedichten door redacties van literaire tijdschriften.

Wie heeft er in zijn jeugd geen gedichten geschreven in de overtuiging een groot dichter te zijn? Rond mijn twintigste jaar was ik redacteur van een obscuur tijdschriftje waarvan maar vijf nummers zijn verschenen en dat gelukkig inmiddels onvindbaar is. De naam van het tijdschrift was ontleend aan een geestverruimend middel; we hebben het nu dan ook over het einde van de jaren zestig. Ik nam de poëzieafdeling voor mijn rekening, waarbij ik gedichten opnam van uiteenlopende types als Han G. Hoekstra, Guido Gezelle en Lucebert. Het was bovendien een mooie gelegenheid om ook eens gedichten van eigen hand onder pseudoniem te laten afdrukken. Met name voor het publiceren van die door mij ontdekte onbekende dichters heb ik indertijd nog de nodige complimenten gekregen. Niemand hoeft zich overigens illusies te maken: die pseudoniemen neem ik mee in het graf.

Ik ben nooit een erg productief dichter geweest, bij twee gedichten per jaar houdt het wel op. Tenslotte heeft een mens meer te doen dan het nutteloze geschrijf van poëzie. Tegen mijn veertigste jaar had ik zo’n beetje een bundel gedichten bij elkaar geschreven en leek het mij een goed idee om weer eens wat te gaan publiceren, deze keer onder eigen naam.

Begin 1987 richtte ik mijn eerste pijlen op Dietsche Warande & Belfort, het achtenswaardige Vlaamse tijdschrift waaraan de door mij altijd al zeer bewonderde dichter Guido Gezelle nog had meegewerkt. Als bijna veertigjarige leek het mij wel gepast om drie gedichten in te zenden, die de dood als onderwerp hadden. Deze gedichten hebben eigenlijk geen titel, maar om ze makkelijker bespreekbaar te maken heb ik ze voor deze gelegenheid een naam gegeven: Dood, Rand en Nacht.

Dood
Geen woord teveel
overdacht hij zijn daden,

ging stil voorbij
niet gezien en
niet gewogen.

Welk kind
werd niet verwekt
met de sombere schoonheid
van de dood voor ogen?

Rand
Staande aan de rand,
werp ik mij ruggelings,
en zie
mijn voeten.

Mijn voeten zijn
jonger dan
mijn handen.

Ik zing een
weerzinwekkend lied:

mijn handen
zijn ouder dan
mijn geslacht.

Nacht
Deze laatste nacht
liet zij hen
in de waan.

Het zou haar
aan niets ontbreken.

Op het wiegen
van de wolken
stapelt zij
hun leeggeroofde
huiden
naar de maan.

Op 26 mei 1987 kreeg ik het bericht van redactiesecretaris Philip Vermoortel dat het eerste gedicht: Dood in Dietsche Warande & Belfort zou worden opgenomen. Wie zei er ook al weer dat Belgen dom zijn? In afwachting van publicatie in DWB zond ik begin november 1987 de twee overgebleven gedichten naar concurrerende literaire tijdschriften: het gedicht Rand naar De Tweede Ronde en Nacht naar Hollands Maandblad.

Nico Slothouwer, redactiesecretaris van De Tweede Ronde antwoordde bijna per kerende post. Hij had mijn inzending: Rand met aandacht gelezen, schreef hij, ‘maar u zult haar helaas niet in De Tweede Ronde zien verschijnen’. Veel tijd om daar met hem over van mening te verschillen kreeg ik niet. Ruim een week na zijn brief, op 13 november 1987, pleegde Nico Slothouwer, dertig jaar oud, zelfmoord, door zich op te hangen in zijn huurkamer in Amsterdam.

Staande aan de rand,
werp ik mij ruggelings,
en zie
mijn voeten

Na bijna een jaar wachten verscheen in april 1988 eindelijk het gedicht Dood in DWB. Ik was in goed gezelschap. In hetzelfde nummer werden ook gedichten opgenomen van Leo Vroman en Hubert van Herreweghen. Verder drie bijdragen over Guido Gezelle en een essay van Wiel Kusters over Pierre Kemp. Dat maakte veel goed, want voor het honorarium van vijfhonderd Belgische francs had ik al die moeite niet hoeven te doen.

Ik was Hollands maandblad intussen helemaal vergeten. Maar meer dan een jaar na inzending van het gedicht: Nacht, kreeg ik totaal onverwacht nog een reactie van redacteur K.L. Poll. Hij schreef op 31 december 1988 verontschuldigend dat hij mijn gedicht nu pas had gelezen. Maar tot zijn spijt leek hem mijn gedicht: ‘door de al te cryptische inhoud, niet geschikt voor plaatsing’. De inhoud van zijn brief was niet onwelwillend.
Waarom ik zo lang heb gewacht met hem terug te schrijven weet ik niet meer. En ook niet waarom ik plotseling begin november 1990 het gedicht Rand, dat ik precies drie jaar eerder naar Nico Slothouwer had gestuurd, zo nodig ook nog naar Poll moest sturen.

Op het wiegen
van de wolken
stapelt zij
hun leeggeroofde
huiden
naar de maan

Ik was mij niet bewust van de ramp die bezig was zich te voltrekken. Van K.L. Poll heb ik nooit meer antwoord gekregen. Hij overleed op 14 november 1990, enkele dagen na ontvangst van mijn gedicht, aan een hartstilstand.

(De schrijver sluit elke aansprakelijkheid uit voor de eventuele gevolgen van het lezen van zijn gedichten.)

(Gepubliceerd in: Leydraden, maart 2001)

More in: Archive K-L, Jef van Kempen, Reading Room


Jef van Kempen: OLV van de Veestraat e.a. verhalen

 

Jef van Kempen

Onze Lieve Vrouw van de

V E E S T R A A T

en andere verhalen

    

Art Brut Tilburg 2001

Op zaterdagen kon het gebeuren, dat ik mijn vader net zo lang aan het hoofd zeurde tot hij beloofde dat we ‘Pieta Melis’ gingen kijken. Pieta woonde op een steenworp afstand van de Veestraat in de Koningswei. Bij een beetje mooi weer zat ze, wijdbeens op een stoel voor haar huis, een dikke sigaar te roken. Ze kon daar intens van genieten. Ik was als kind gefascineerd door die vrouw. Bij mijn vader achter op de fiets, maakte ik een rondje of drie door de straat, tot mijn vader er genoeg van kreeg. Mijn oma vond dat maar niks. Zij hield niet van die al te volkse types. Pas geleden vertelde iemand uit de Veestraat mij nog, dat vroeger iedereen in de straat met de voornaam werd aangesproken, behalve mijn oma. Die sprak iedereen aan met mevrouw.

Ik draag dit boekje op aan mijn oma: Johanna van Kempen-Van Ginneken (1888-1982) en aan mijn vader: Marinus van Kempen (1918-1977).

 

Colofon

Copyright © Jef van Kempen, Tilburg

De meeste stukken werden eerder gepubliceerd

in het Brabants Dagblad:

‘Gerardus Majella’ op 4 februari 1997

‘Onze Lieve Vrouw van de Veestraat’ op 15 december 2000

‘Het gevoel dat je hier thuis hoort’ op 26 januari 2001

‘Kroniek van een familie’ op 8 februari 2001

‘Ik hou van de sfeer van een volksbuurt’ op 23 februari 2001

‘De mythe van de Veestraat’ op 6 april 2001

Copyright © ‘Liedje van de Veestraat’, Ans van Hoof

Verantwoording foto’s

Omslag: Oma van Kempen 1973, foto Jef van Kempen

Harrie Janssens: p. 7, 11, 14, 17, 22, 24, 28, 32, 36

Regionaal Historisch Centrum Tilburg: p. 4

Willie Horvers: p. 40

Kees de Kort: p. 45

Vormgeving: Michiel Leenaars

Druk: Drukkerij Gianotten BV, Tilburg

ISBN 90-76326-03-7

 

Inhoud

1 Rod Taylor in Tilburg 5

2 Gerardus Majella 10

3 Onze Lieve Vrouw van de Veestraat 13

4 Het gevoel dat je hier thuis hoort 21

5 Kroniek van een familie 27

6 Liedje van de Veestraat 33

7 Ik hou van de sfeer van een volksbuurt 37

8. De mythe van de Veestraat 41

 

1   ROD TAYLOR  IN TILBURG

Het is allemaal de schuld van Toos. Als Toos niks had gezegd, dan had ik van niks geweten. ‘Weet je dat ze je geboortehuis willen slopen’, zei ze, al weer bijna een jaar geleden. ‘Jij schrijft toch voor de krant, moet je dáár nou niet eens een stukje over schrijven’.

Dat stukje is een serie geworden en die serie is weer een boekje geworden. En dat boekje is weer een voorpublicatie van het boek dat ik samen met fotograaf Harrie Janssens aan het maken ben. Ik zwijg nog maar over de keren dat ik heb moeten komen opdraven om stukjes van mijn stukjes voor te dragen. Nog bedankt Toos!

Toos heeft al mijn stukjes gelezen voordat ze naar de krant gingen. En ze had ook altijd wel commentaar: ‘Als je maar je best doet, dan leer je het nog wel eens.’ Wij hebben veel over de buurt gepraat en over vroeger en heel veel gelachen. Toos en ik hebben het hele gebied tussen de Voltstraat, de Oerlesestraat, de Korvelseweg en de Zwijssenstraat omgedoopt tot de Veebuurt. Niks geen Trouwlaan Noord meer of Uitvindersbuurt of nog erger Zeeheldenbuurt West, Midden of Oost. Je zou er als bewoner een identiteitscrisis van krijgen. Het zijn trouwens voor het grootste deel ook geen zeehelden maar piraten. Nee, vanaf nu wordt er alleen nog maar gesproken over de Veebuurt en alle andere straten zijn gewoon zijstraten van de Veestraat. Ze hebben de 1e Veedwarsstraat gesloopt maar ze krijgen er honderd Veedwarsstraten voor terug.

 De vrouwen van de Veebuurt, het zijn aparte. Neem nou Ans. Ans en haar zus Wil bellen regelmatig om te vragen of ze je niet ergens mee kunnen helpen. Ik heb dat als schrijver nog niet vaak meegemaakt. Ik herinner me een avond afgelopen winter. Het ijzelde, het sneeuwde, het hagelde, het regende en het stormde. Ik belde Ans. Of ze voor mij niet aan een kennis van haar wilde vragen of ik eens langs mocht komen voor een interview? Dat had geen haast en zeker niet die avond want het ijzelde, het sneeuwde, het hagelde, het regende en het stormde. Natuurlijk wilde Ans dat doen. Een paar uur later: Ans aan de telefoon. Ze was er toch maar even op uit gegaan. Het was allemaal wat uit de hand gelopen, heel veel verhalen over vroeger, maar ik was natuurlijk welkom. Ik zei: ‘maar Ans toch, het ijzelt, het sneeuwt, het hagelt, het regent en het stormt’, maar ik dacht bij mezelf: die vrouwen uit de Veebuurt hebben één ding gemeen, ze luisteren voor geen meter. Ans debuteert trouwens in dit boekje als schrijfster met haar mooie Liedje van de Veestraat.

 De vrouwen van de Veebuurt, het zijn aparte. Neem nou Sjan. Sjan staat altijd voor iedereen klaar en weet overal over mee te praten. Maar begin nooit over de Veebuurt, want ze houdt niet meer op. Ze kan zich, bij wijze van spreken, nog iedere straatsteen herinneren van vijftig jaar geleden, de vele kinderen uit de grote gezinnen, de armoede, maar ook de burenhulp en niet te vergeten: de bruiloften en de dansfeesten.

De vrouwen van de Veebuurt, het zijn aparte. Neem nou mijn moeder, ze komt zelf wel niet uit de buurt, maar het is ook haar schuld dat ik vandaag precies 53 jaar geleden in de Veestraat ben geboren.

Op die dag was mijn moeder alleen thuis met mijn opa. Mijn opa was de zachtaardigste man die ooit heeft geleefd. Ik ben naar hem genoemd. Mijn moeder herinnert zich nog dat mijn opa in paniek raakte. Zij moest hèm geruststellen, terwijl het háár eerste bevalling was. Ze herinnert zich ook nog precies waaraan ze tijdens de bevalling moest denken: aan een buurmeisje dat kanker had. Dat buurmeisje had altijd pijn; haar eigen pijn zou zo wel weer over gaan.

De vrouwen van de Veebuurt, ze zijn mij dierbaar, maar het blijven aparte.

Op zoek naar je vroegste herinneringen, naar de buurt van je ouders en je grootouders, naar de eerste keer dat je verliefd werd. Ik heb mijn best gedaan, Toos, en misschien leer ik het nog wel eens, maar het is geen sinecure. Veel vragen blijven onbeantwoord; er zijn teveel mensen dood gegaan.

Waarom moest ik bijvoorbeeld zo nodig schrijver worden? Kwam dat nou door het boek De krant van Kees van Dam van Leonard Roggeveen dat ik van mijn oma had gekregen en dat ik keer op keer heb herlezen? Of was het onder invloed van een oom, een kloosterling die leraar was en boeken schreef? Soms vind je de antwoorden bij toeval op straat, zoals die ene keer dat ik in de Veestraat een opvallende witte sportwagen geparkeerd zag staan. Toen wist ik het weer: Rod Taylor.

In het begin van de jaren zestig, het begin van het televisietijdperk, werd de serie Hong Kong uitgezonden, met in de hoofdrol de acteur Rod Taylor.

Rod Taylor speelde de rol van een sterreporter, die het grootste deel van de dag rondhing aan de bar van een nachtclub, maar toch iedere keer weer moeiteloos de voorpagina van zijn krant wist te vullen. Hij was een journalist, die terloops misdadigers in de kraag pakte, nadat hij ze eerst even zijn vuisten had laten zien, en die beeldschone vrouwen met diep uitgesneden decolletés uit de meest benarde situaties wist te redden, zonder dat zijn smetteloos witte smokingjasje ook maar één kreukje opliep. Hij scheurde iedere aflevering door Hong Kong in zijn open witte sportwagen. Dat sprak mij als kind wel aan; daar liggen de wortels van mijn schrijverschap.

Ik heb de afgelopen tijd vaak aan Rod Taylor moeten denken als ik voor de krant weer eens op weg was naar de Veestraat, op de fiets.

Rod Taylor heeft later nog triomfen gevierd als hoofdrolspeler in de film The Birds van Alfred Hithcock. Mijn idool leeft nog en heeft zich teruggetrokken in zijn villa in Californië. Ik ben, voor mijn gevoel, nog maar net begonnen en eerlijk gezegd, ben ik liever wereldberoemd in Tilburg-Zuid dan vergeten in Hollywood.

Voordracht ter gelegenheid van het verschijnen van Onze Lieve Vrouw van de Veestraat en andere verhalen

Tilburg, 6 september 2001

  

 2   GERARDUS MAJELLA

Op het eerste gezicht is het niet meer dan een versleten linnen zakje, bruin met rode stiksels. Vaag is nog de afbeelding van een kruis te zien. En van een hart. Er moet een stukje stof in zitten, dat door de heilige zelf werd gedragen. Het is een relikwie van Gerardus Majella, die ik veertig jaar lang heb bewaard.

Van de ene op de andere dag werd ik ongeneeslijk ziek bevonden en weggestopt in de spelonken van een ziekenhuis. “Benijdt hem zijn geluk niet als God het nu eens anders beslist”, waren de weinig troostvolle woorden die mijn heeroom aan mijn ouders schreef, om ze op mijn dood voor te bereiden.

Ook mijn grootvader was een godvruchtig man, hoewel God hem veelvuldig op de proef had gesteld. Twee vrouwen dood in het kraambed en op z’n eentje zes kinderen grootgebracht. Maar hij was uit een ander hout gesneden dan mijn heeroom. In mijn herinnering lijkt mijn grootvader op Peppone, de burgemeester en temperamentvolle opponent van Don Camillo in de films met Fernandel. Waar de medische stand het liet afweten en mijn heeroom mijn lot al had bezegeld, wist hij raad. Hij had een blindelings vertrouwen in Gerardus Majella, de jong gestorven Italiaanse heilige, die gold als de patroonheilige van “hopeloze zaken”.

 En als ‘t plechtig uur zal naderen,

het laatste plechtig uur der dood;

als ‘t koude bloed reeds stolt in d’adren,

Gerardus! helpt ons in de nood.

Deze weinig opwekkende tekst van een devotieprentje is mij altijd bijgebleven. Mijn grootvader liet de relikwie van Gerardus aan mijn ziekbed bezorgen. Ze moest onder mijn kussen worden gelegd. Ze heeft er maanden lang haar werk gedaan. Maar dat was nog maar de halve maatregel. Op een bloedhete zomerdag stapte mijn grootvader, in zijn beste pak, op de fiets, en ging op bedevaart naar het heiligdom van Gerardus Majella in het Limburgse Wittem.

Hij had daar gebeden, schreef hij, dat zijn kleinzoon zou blijven leven. Hij had daar gesmeekt, dat hij zelf zijn plaats wilde innemen. Hij was maar een oude man. Hij kon met een gerust hart sterven.

De zomer was voorbij. De kerk van de parochie Trouwlaan, toegewijd aan Gerardus Majella, was tot de laatste plaats bezet. Ik zat op de voorste bank. Er werd een mis opgedragen ter ere van mijn wonderbaarlijke genezing, die werd toegeschreven aan de voorspraak van Gerardus. De priester roemde zijn goede werken en zijn laatste wonder in het bijzonder.

Ik voelde ieders ogen op mij gericht. En ik voelde mij schuldig. Gerardus Majella bleek onverbiddelijk. Mijn grootvader was er niet bij. Zijn oude hart had het begeven.

 

3   ONZE LIEVE VROUW  VAN DE VEESTRAAT

Vertel nooit dat je uit de Veestraat komt, want je krijgt altijd commentaar. Wie daar vandaan komt is verdacht. Daar wonen asocialen, uitkeringstrekkers, criminelen en niet te vergeten racisten. Ik kom uit de Veestraat.

Ik werd geboren in het huis van mijn grootouders, pal achter het Mariakapelletje, in het hofje in het midden van de straat. In 1945, drie jaar voor mijn geboorte, werd het Mariabeeld ingezegend. De kapel was opgericht door de bewoners zelf, ter herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Ik weet nog dat je vanachter het raam wel eens iemand even stil zag staan voor Onze Lieve Vrouw, om een kruisteken te maken, met de pet in de hand. Ik heb er maar een paar jaar gewoond. Mijn ouders verhuisden naar een andere kleurrijke wijk in de stad. Maar tot het eind van de jaren zestig, toen ook mijn oma vertrok uit de straat waar ze meer dan veertig jaar had gewoond, bleef ik er kind aan huis.

Dit jaar is het precies honderd jaar geleden dat het stadsbestuur van Tilburg besloot om een zandweggetje langs wat armzalige boerderijen tussen de Varkensmarkt en de Oerlesestraat, in een buurtschap dat De Kwetterie werd genoemd, een eigen naam te geven: de Veestraat. De straat stond tot die tijd bekend als de Korvelsche Kerkdijk.

In 1917 presenteerde de toenmalige directeur van Publieke Werken Ir. Rückert een ambitieus plan voor

het vervangen van de vele krotten in Tilburg door sociale woningbouw. Als gevolg van dat plan is in het begin van de jaren twintig de wijk ontstaan zoals we die nu kennen.

De straten met de nieuwe arbeiderswoningen in het gebied ingesloten door de Veestraat, Nieuwstraat, Trouwlaan en Oerlesestraat kregen de namen van zeehelden en in het gedeelte richting Korvelseweg werden de straten naar uitvinders genoemd. Tachtig jaar lang is er weinig veranderd in deze volksbuurt. Na een aantal halfslachtige woningrenovaties in de jaren zeventig en tachtig presenteerden de gemeente Tilburg en woningbouwcorporatie Tiwos eerder dit jaar een nieuw plan voor een totale herstructurering van het gebied. Meer dan 350 woningen zouden moeten worden gesloopt, waarvan een aanzienlijk deel in de Veestraat. Het bericht is hier en daar als een bom ingeslagen.

‘Wat een soort woont er hier’, roept de ploegbaas in de roman Vergeten straat van de Vlaamse schrijver Louis Paul Boon, tegen het meisje Roza en de andere tegen de stadsvernieuwing strijdende bewoners van haar straat.

Tot enkele jaren geleden was ook de Veestraat een vergeten straat. Door alle negatieve publiciteit van de laatste jaren lijkt de recente belangstelling van de overheid dan ook eerder ingegeven door politieke dan door sociale motieven.

De reputatie van de Veestraat is aanzienlijk verslechterd door uitingen van racisme tegen buitenlanders. Allochtonen werden bedreigd en de straat haalde daardoor zelfs het landelijke nieuws. Aan het feit dat de gebeurtenissen van toen het grootste deel van de bewoners hebben geshockeerd is weinig aandacht besteed.

Moord en doodslag, diefstal, het opdoeken van hennepkwekerijen, het komt allemaal in de beste buurten voor. Daarna gaan we weer over tot de orde van de dag; maar het slechte imago van de Veestraat blijft. Als op een mooie zomerdag studenten met een krat bier voor hun huis zitten dan hoor je daar niemand over, gebeurt het in de Veestraat dan deugen die mensen niet.

Tot ver na de oorlog kende de Veestraat relatief veel grote gezinnen, zoals trouwens de hele wijk. Tien kinderen en meer was geen uitzondering. Toen de moeder van Sjan Janse (55) net bevallen was van het tiende kind kregen haar ouders bezoek van een rijke kinderloos gebleven varkensboer uit de straat. Hij deed een bod op de jongste zoon. De familie had immers toch al genoeg kinderen? Hij kon weer alleen naar huis.

Er waren grote problemen: armoede, werkeloosheid en drankmisbruik. Ad Huijbregts (55) herinnert zich het beste de armoede. Zijn tante Sjaan had een kruidenierswinkel in de Veestraat, zijn ooms Jan en Wout een groentenzaak. Veel ging op de pof: wat werd meegenomen werd opgeschreven in een boekje en later stukje bij beetje afbetaald. Speciaal één beeld staat in zijn geheugen gegrift: het kon akelig donker zijn in de buurt. Dan was er geen geld meer voor de elektriciteitsmeter en zat men avondenlang in een donker huis.

De meeste mensen is echter de gemeenschapszin bij gebleven. Ans van Hoof (63): ‘Tijdens en na de oorlog was er een grote eensgezindheid in de buurt. Men hielp elkaar bij wijze van spreken door de armoede heen’. Ans schreef een lied over haar oude straat, vol weemoed over vroeger.

Daorum zal ik oe nôot vergeete

Straotje waor ik geboore bèn

Waor we speulde en we vreeje

Waor ik iederêen nòg kèn

Bij ziekte stond men, zonder het te hoeven vragen, altijd voor elkaar klaar. Sjan Janse: ‘Bakker van Lieshout was toen de enige in de straat met telefoon. Als er iemand in de buurt ziek was, liet hij ‘s nachts de deur van zijn winkel open, zodat de mensen in een noodgeval konden bellen. Er is nooit iets weggehaald.’

Voor de mensen met grote gezinnen waren er met het kerstfeest weinig mogelijkheden om iets extra’s te doen. Sommigen probeerden om bij een parochiegeestelijke een soort verklaring van goed gedrag te halen, waardoor je in aanmerking kwam voor een levensmiddelenpakket of kleding van de Vincentius-vereniging. Om zo’n briefje te krijgen werd wel van je verwacht dat je gezin de deur van de kerk plat liep. Dat was bij de meeste bewoners van de Veestraat nu niet bepaald het sterkste punt. Uit een onderzoek dat de kapucijn Alfred van de Weyer in 1955 publiceerde over de religieuze praktijk in Tilburg, blijkt dat de parochie Trouwlaan als het bijvoorbeeld ging om het kerkbezoek, het biechten en het ter communie gaan, steeds onderaan de lijst eindigde. Overigens was de concurrentie voor die laatste plaats groot, met name van de kant van de parochies Broekhoven en Sint Anna.

Aan Kerstmis ging ieder jaar weer een waar bloedbad vooraf. Veel mensen hielden konijnen en duiven uit liefhebberij, maar ook als extra bron van inkomsten. Een oude duif was altijd goed genoeg voor in de soep, maar een konijn was een delicatesse.

Toos van Huijgevoort (45) eet nooit konijn. Ze gruwt bij de gedacht alleen al. Als kind moest ze vaak zo’n dier vasthouden tijdens de slacht. Het is haar altijd bijgebleven. Konijnen hadden bij sommige mensen toch al een bedenkelijke reputatie, maar dan om een heel andere reden. Er werden in de straat soms ook katten voor konijnen verkocht. ‘Als je een konijn koopt, zorg dan dat de kop er nog aan zit’, was altijd het advies van mijn oma. Ik heb dat de laatste tijd vaker gehoord in de Veestraat.

Chris Jolie (56) kan nog precies vertellen hoe het er bij het slachten aan toeging. Zijn vader hing het konijn, nadat hij het had afgemaakt met een klap achter de oren, met gespreide pootjes vastgebonden aan een kleerhangertje, aan een haakje tegen de schuur. Dan maakte hij een sneetje in de keel om het dier leeg te laten bloeden, sneed de pootjes los en trok het zijn ‘jasje’ uit. Chris weet nog dat de konijnenvellen naar Willeke Jonkers werden gebracht. Die gaf er een dubbeltje per stuk voor. Hij liet er tassen en jassen van maken. In de grote gezinnen was, zeker met Kerstmis, ieder dubbeltje welkom.

Aan het eind van haar leven wilde mijn oma graag nog eens de Veestraat zien. Dat was opmerkelijk want ze had er eigenlijk al jaren niet meer over gesproken. Bovendien was ze nagenoeg blind. ‘Is het er nog’, vroeg ze toen we er waren. Ik dacht dat ze het huis bedoelde. Maar ze liep door het poortje naar een troosteloze struik, die stond waar eens het Mariabeeld had gestaan. Nu zag ik pas dat het beeld spoorloos was verdwenen. Zou het zijn vernield? Was het in de ban gedaan door een marxistische opbouwwerker?

‘Het is zonde’ zei ze, terwijl ze door haar nutteloze veel te grote bril staarde. Even later: ‘Misschien is ze wel ten hemel opgestegen. Hier in de Veestraat’.

4   HET GEVOEL DAT JE HIER THUIS HOORT’

 Ik kan er ook niks aan doen, maar ik heb altijd meer van meisjes gehouden dan van jongens. God moet wel een hele goeie dag hebben gehad toen hij de vrouw heeft geschapen. Al in mijn kinderjaren hebben de vrouwen uit de buurt van de Veestraat mijn hart gestolen. In mijn herinnering zijn ze dan ook altijd net iets mooier en aardiger dan die in de rest van de stad. En assertiever! Zoals mijn oma, die toen een boze buurman aanbelde om zich te beklagen over het oorverdovende gehuil van haar jongste zoon, het kind aan hem overhandigde met de woorden: ‘Als je hem stil kunt krijgen dan mag je hem houden’.

Over twee van die vrouwen uit de buurt gaat deze aflevering: Sjan Janse (55) en Toos van Huijgevoort (45). Ik ken ze al lang. Ze vonden allebei hun grote liefde in de eigen buurt en trokken er weg. De een vond haar plek in een nieuwbouwwijk, de ander keerde na jaren weer terug naar haar oude buurt.

Sjan Janse is opgegroeid in de Veestraat. Op haar negentiende jaar trouwde ze met de even oude Chris Jolie uit de 1e Veedwarsstraat. Ze kenden elkaar al van kinds-af-aan. Chris was in zijn jeugd een nogal vrijgevochten type en eerlijk gezegd vond Sjan hem maar een rotjong. Van haar ouders mocht ze zelfs niet in de 1e Veedwarsstraat spelen.

Zoals meer van zijn vrienden uit de buurt, ging Chris op zijn zestiende jaar varen op de grote vaart. Ruim een

jaar later keerde hij terug naar de Van Speijkstraat, waar zijn familie inmiddels was gaan wonen. Hij ging in die tijd vaak met een groep vrienden stappen. Chris: ‘Je kon toen nog in bijna ieder café dansen’. Op een van die avonden ontmoetten ze elkaar opnieuw. Sjan, zoals altijd met gevoel voor humor: ‘Chris bleek toen toch wel héél erg mee te vallen’.

Na hun huwelijk gingen ze inwonen in het ouderlijke huis in de Van Speijkstraat. In de voorkamer van dat huis stond de wieg van hun eerste kind. Sjan is de elfde uit een gezin van veertien kinderen en Chris de jongste uit een gezin van tien kinderen. Als het aan hun beide had gelegen, dan hadden ze misschien wel tien kinderen gehad. Een groot gezin is pas echt gezellig. Het mocht niet zo zijn. Omdat een van de kinderen aan een ongeneeslijke ziekte bleek te lijden, is het bij drie kinderen gebleven.

Toos van Huijgevoort komt net als haar man Henk Windhaus uit de Van Heemskerckstraat. In navolging van zijn grootvader, een Duitse binnenschipper, heeft Henk in zijn jonge jaren een tijdje de grote rivieren bevaren. Ik ben in Tilburg nog nergens zoveel varensgasten tegengekomen, als uitgerekend in de Zeeheldenbuurt.

Ook dit stel kent elkaar al van jongs-af-aan. Henk, van nature verlegen, had weliswaar al jaren een oogje op Toos, maar durfde haar nooit te benaderen. Het levenslustige maar ook nogal in zichzelf gekeerde meisje, had geen belangstelling voor verkering. Bij een renovatie van de Van Heemskerckstraat in 1972 is Toos met haar familie naar de Uitvindersbuurt verhuisd terwijl Henk in de straat bleef wonen. Kort daarna kregen ze, door tussenkomst van een tante van Henk en een zus van Toos, toch nog contact. Toen ze

uiteindelijk verkering kregen was zij zeventien en hij negentien. Vier jaar later zijn ze getrouwd.

Toos is het vijfde kind uit een gezin van dertien kinderen en Henk de oudste van zeven kinderen. Ondanks de goede herinneringen die Toos heeft aan het opgroeien in een groot gezin, wist ze als jong meisje al dat ze zelf geen kinderen wilde. ‘Ik besefte al jong: dat zit niet in mij’. Aan het begin van hun verlovingstijd werden ze het daarover samen eens. Het zou anders ook geen zin hebben gehad om verder te gaan.

Eind jaren zestig verhuisden Sjan Janse en Chris Jolie van Tilburg Zuid naar de andere kant van het spoor, net als veel van hun familie en vrienden. Tegenwoordig wonen ze aan de rand van de stad, in de nieuwbouwwijk de Reeshof. Hun kinderen en kleinkinderen wonen daar ook. Of Sjan niet meer terug zou willen naar de Veestraat? ‘Nu niet meer. Ik heb hier mijn eigen plek gevonden’.

Toos van Huijgevoort en Henk Windhaus woonden lange tijd in Broekhoven. Acht jaar geleden hebben ze een huis gekocht in hun oude vertrouwde en gezellige buurt, op een steenworp afstand van de Van Heemskerckstraat. Toos: ‘In Tilburg-West of in de Reeshof zou ik nog niet willen wonen al kreeg ik een huis cadeau’. Ze zijn allebei enigszins ongerust over wat er allemaal gaat veranderen in de Veestraat en de Zeeheldenbuurt. Wie zullen er weggaan en wie komen er voor terug? Henk: ‘Je hebt nu echt het gevoel dat je hier thuis hoort’.

Waar mijn eerste liefde is gebleven, weet ik niet. Ik weet niet eens haar naam. Ze kwam ook uit de buurt van de Veestraat. Ik was een jaar of tien en ging op woensdagmiddag vaak naar de slager op het Columbusplein. Daar kwam ik haar bijna altijd tegen. Ze was ongeveer net zo oud als ik en toen ik haar voor de eerste keer zag, droeg ze een wit katoenen jurkje. Tien jaar later schreef ik een gedichtje voor haar.

Ik beweeg mij

voort in beelden

van jou,

wit katoen

blauwe ogen

en stem.

Vooral stem.

Toen ik kort geleden over het Columbusplein naar de Veestraat liep moest ik aan haar denken. Ik voelde me ineens jaren jonger.

5   KRONIEK VAN EEN FAMILIE

Als je zo regelmatig weer eens in de Veestraat komt, dan hoor je nog eens wat. Neem nou het verhaal over de dochters van Norbert en Truus van Hoof. In het midden van de jaren vijftig maakte Norbert een douche in zijn garage. Wat hij daarbij over het hoofd zag, was dat er een kier zat in de houten wand. De jongens uit de buurt hadden dat zo door. Als de meisjes gingen douchen, waarschuwden ze elkaar om te komen kijken. Een Veestraat-bewoner, die anoniem wenst te blijven, denkt er nog steeds met weemoed aan terug.

Misschien wel het mooiste huis in de Veestraat, staat ongeveer in het midden van de straat, en is van oorsprong een boerderij uit 1885. In die boerderij namen Norbert van Hoof en Truus van de Camp hun intrek toen ze in 1936 trouwden. De stal werd verbouwd tot meubelmakerij, want Norbert trad in het voetspoor van zijn vader, een meubelmaker uit de Nieuwstraat. Truus was een dochter van de uit het plaatsje Zeeland afkomstige peperkoekbakker Willem van de Camp, die zich in 1920 in de Veestraat had gevestigd.

Norbert en Truus van Hoof kregen zeven kinderen, vier jongens en drie meisjes. Ze hadden ook nog een aangenomen zoon. Het eerste kind, Ans, werd in 1937 geboren en de jongste, Mieke, in 1948. Ik ken maar weinig families die zo het hart verpand hebben aan de Veestraat, als de familie Van Hoof. In 1999 wonnen de zussen Ans, Wil en Mieke de door de stichting Tilburgse Taol georganiseerde voordrachtswedstrijd ‘Tussen de schuifdeuren’, met het door Ans geschreven ‘Liedje van de Veestraat’. Hier een fragment:

Op ut huukske wônde Moonen

Tegenoover Jo van Dèèk

Fousjèèr zunne tèùn was om te fietsen,

òch, we hadde ut gelèèk

‘s Zomers bouwde we un circus

‘s Wènters dimme Fènsie Fèèr

Meej de gèèt tusse de burries

Ammòl in de bolderkèèr.

Voor diegenen, die net als ik geen woord van het Tilburgse dialect begrijpen: de kinderen hadden een tuin om in te fietsen, in de zomer hielden ze circus en in de winter fancy-fair. Zoon Hent had zelfs een geit om voor de bolderkar te spannen. Kortom: bij Van Hoof kon alles.

Norbert van Hoof had in de oorlog in zijn tuin een oude paardenkoets ingegraven met rondom een wal van strobalen. Deze ‘schuilkelder’ is nooit gebruikt, maar was wel een attractie voor de kinderen uit de buurt. Later kocht Norbert een oude BBA-bus die hij als kantoor inrichtte. Ook die werd voor andere doeleinden gebruikt. Zoon Bart hield er repetities met zijn muziekbandje De Daro’s en omdat de deur nooit op slot was, kwam het wel eens voor dat een dronken buurtbewoner, die van zijn vrouw niet meer mocht binnenkomen, daar de nacht doorbracht. En dan gymnastiekvereniging ‘Novum’, waarvan Norbert van Hoof mede-oprichter was. Al zijn kinderen en veel van hun vrienden waren er lid van. En als de drumband van ‘Novum’ repeteerde achter op de plaats bij Van Hoof, dan liep de buurt te hoop om te kijken.

Maar ook in een gelukkig gezin komen tragedies voor, zoals de dood van zoon Jopie. Hij was nog geen twee jaar oud, toen hij door verbranding om het leven kwam. Kort daarvoor had Norbert van Hoof tijdens de biecht te kennen gegeven dat hij en zijn vrouw het wat kalmer aan wilde doen met het krijgen van kinderen. De pastoor weigerde hem daarop de absolutie. De ouders hebben de dood van hun zoon hun leven lang als een straf van God beschouwd.

Als zoiets verschrikkelijks gebeurt, hoe zit het dan eigenlijk met dat befaamde gemeenschapsgevoel in de Veestraat? Ans en Wil van Hoof geven toe dat zoiets moeilijk valt uit te leggen. Maar als je wist dat iemand het moeilijk had, ziek was, of eenzaam, dan was het vanzelfsprekend dat je hem of haar opzocht. Veel kans dat er al een buurtbewoner in huis was om te helpen. Bijna iedereen deed dat.

In de loop van de tijd begon Norbert van Hoof zich steeds meer toe te leggen op de woninginrichting, maar hij bleef een vakkundig meubelmaker, die ook antieke meubelen restaureerde. Truus van Hoof, een gezellige en praatgrage vrouw, hield de winkel bij. Dat was haar lust en haar leven. Toen de kinderen ouder werden, kregen ze ook steeds meer taken in de zaak van hun ouders. Zoons Jos en Hent kwamen later zelf in de meubelbranche terecht. Er werd in de winkel voor het grootste deel op afbetaling gekocht, maar er waren ook veel wanbetalers. Aan het eind van de jaren zestig ging de zaak failliet. Dat heeft hun veel verdriet gedaan. In mijn jeugd waren er vijftien winkels in de Veestraat, nu nog maar één: bakker Van Dijk.

In 1986 vierden Norbert en Truus van Hoof hun vijftigjarige bruiloft. Ze woonden even lang in hetzelfde huis. Na de dood van Truus in 1988 vertrok Norbert uit de Veestraat naar een bejaardenwoning, vlak in de buurt. Hij overleed in 1999, bijna 92 jaar oud.

Mensen uit Tilburg-Zuid, en zeker uit de Veestraat, hebben de naam nogal honkvast te zijn. Voor velen is hun vertrek uit Zuid naar de andere kant van de stad vaak dan ook hun eigen laatste gang naar het crematorium of naar de begraafplaats in Tilburg-West.

Dichter Gerrit Achterberg schreef: ‘Iemand, die ligt begraven, weet zoveel’.

Vrijdagochtend, het sneeuwt, deprimerend weer voor een bezoek aan een begraafplaats. Aan het einde van het pad, dicht bij het kanaal liggen Norbert van Hoof en Truus van de Camp. Ze hebben een grijze steen. Vlakbij, achter een heg, zijn lang geleden mijn vader en mijn oma begraven. Ik zie nog meer bekende namen. Het lijkt wel of die uit de Veestraat elkaar weer hebben gevonden op een dodenakker in West.

6   LIEDJE VAN DE VEESTRAAT

Door: Ans van Hoof

Wijze: Brabants dorpje

Refrein:

Want we spulde er zô gèère in de Veejstraot

Meej de knupkes de sidotjes èn de gèèt, èn de gèèt

Waor we aaltij moesse maauwe onder ut eeten

Mar dè alles is vur ons verleeje tèèd.

1

Daorum zal ik oe nôot vergeete

Straotje waor ik geboore bèn

Waor we speulde en we vreeje

Waor ik iederêen nòg kèn

Ik weet nòg wèl van Juffrouw Muller

Die meej zuurkôol veege kwaam

Èn van Anneke van Dooren

Die al biddend stòf afnaam.

Refrein

2

Op ut huukske wônde Moonen

Tegenoover Jo van Dèèk

Fousjèèr zunne tèùn was om te fietsen,

òch, we hadde ut gelèèk

‘s Zomers bouwde we un circus

‘s Wènters dimme Fènsie Fèèr

Meej de gèèt tusse de burries

Ammòl in de bolderkèèr.

Refrein

3

Èn as we dan un fisje hadden

Spulde Werdekker zô schôon

Èn we daanste ammòl saomen

Òch dè was toen hêel gewoon

Bertha Sjaak èn Gert Verhoeven

Betsie Hooijdonk Stan Goewie

Èn ôk Anna èn de Lange

Òf ie nuchter was òf nie.

Refrein

4

Laoter din we buske trappen

Òf we liepen mar wè rond

Èn Mevr. van Gôol dur deurklink

Zaat dan soms inins vol stront

As ze laoter kwaamen klaogen

Zeej ons moeder hil spontaon

Ge zult oe èègen wèl vergissen

Dè hebben ons jongens nie gedaon.

Refrein

5

Laoter toen wij grôtter wèrden

Was ut bij ons nèt un Café

Want we schonken liters koffie

Vur unne ènkele was er teej

Niemand kwaam er ongeleege

Eten was er aaltij zat

Daorom jongens moete weete

Hèbben we et daor zô fèèn gehad.

Refrein:

Èn we kwaamen nòg steeds gèère in de Veejstraot

Vur un pilske en konjakske èn wè wèèn, liters wèèn

Waor we steeds nòg bleeve maauwe over vruuger

Jao, we hadde ut in de Veejstraot aaltij fèèn.

 

7   ‘IK HOU VAN DE SFEER VAN EEN VOLKSBUURT’

 We zijn nog maar net begonnen aan een wandeling door de Zeeheldenbuurt of Roel van Gurp zegt: ‘Ik hou van de sfeer van een volksbuurt’. Wethouder Van Gurp is onder andere verantwoordelijk voor volkshuisvesting en wijkzaken. Hij was in zijn studietijd vrijwilliger in het buurthuis van Broekhoven I, op een steenworp afstand van de Veestraat. Op een zonnige dag als vandaag maakt de Veestraat de indruk ruimer en mooier te zijn dan op andere dagen. Vlakbij mijn geboortehuis zit een man bewegingloos in zijn auto, met de deur wijd open en de muziek keihard aan. Zo te zien is die auto voor hem zijn tweede huis. Een vrouw klampt ons aan om te vragen waarom iedereen een brief van de gemeente heeft gekregen en zij niet. Het blijkt een misverstand; er is geen brief. Van Gurp praat snel en overtuigend, hij is hier duidelijk op zijn gemak.

Na bijna drie jaar praten met buurtbewoners en andere betrokken partijen zoals woningbouwverenigingen en wijkorganisaties, zullen B&W begin maart eindelijk de definitieve plannen over de toekomst van de Zeehelden- en Uitvindersbuurt presenteren.

In de De Ruijterstraat wijs ik het huis aan van een familie waar ik een tijdje geleden op bezoek was en die mij hun treurige relaas vertelden. ‘Je woont in Broekhoven in Tilburg-Zuid. Je bent er geboren en getogen, maar je moet weg omdat ze je huis in het kader van de stadsvernieuwing willen afbreken. Een

betaalbare andere woning in je eigen buurt is er niet. Uiteindelijk vind je in de Zeeheldenbuurt, net als Broekhoven een echte volksbuurt, een pas gerenoveerd huis. Je hebt het daar erg naar je zin. Tien jaar later krijg je opnieuw te horen dat er plannen zijn om jouw huis af te breken. Willen ze in Tilburg soms de volksbuurten de nek omdraaien?’ Van Gurp zegt mee te voelen met deze mensen en best te begrijpen dat de emoties af en toe hoog kunnen oplopen. ‘De Zeehelden en Uitvindersbuurt moet een volkswijk blijven’, vindt de wethouder. Er is veel geleerd van de herstructurering van de Textielbuurt, waar de presentatie van de plannen aanvankelijk tot een hevige confrontatie met de bewoners heeft geleid. Uiteindelijk is de Textielbuurt in samenwerking met de bewoners een mooie wijk geworden, maar vooral ook een volksbuurt gebleven.

Staande voor de Gerardus Majellakerk schiet me te binnen dat het gerucht de ronde doet, als zou de kerk worden gesloopt na het aanstaande vertrek van pastor Ed van den Berge. Marije Buursink heeft het ook gehoord en er is al contact geweest met het bisdom, waar men liet weten niet aan sloop te denken.

Marije Buursink is projectleider van de afdeling wijkzaken van de Gemeente Tilburg. Zij is al tweeëneenhalf jaar intensief betrokken bij de herstructurering van de wijk. Ook zij vindt dat de wijk van de mensen moet blijven die er nu ook wonen. Er zijn veel buurtbewoners die voor geen goud weg willen. Voor de gemeente en de buurt zijn projecten als deze lastig, maar: ‘niet kiezen is ook kiezen’.

‘Je kunt drie dingen doen’ vertelt Van Gurp, ‘niets doen, maar dat leidt tot verpaupering. Of slopen en een nieuwe wijk bouwen, maar het gevolg daarvan is dat de nieuwe woningen te duur zullen worden voor de huidige bewoners. Op de derde mogelijkheid: het investeren in de toekomst van de wijk, is na diepgaande discussies met alle betrokkenen, de keuze gevallen’. Het hele project van renovatie, groot onderhoud, sloop en nieuwbouw gaat waarschijnlijk tot 2010 duren en zal vele tientallen miljoenen guldens gaan kosten.

Mijn opmerking dat de aangekondigde plannen wel heel erg schetsmatig zijn, waardoor veel onzekerheid ontstaat, wordt door Van Gurp tegengesproken: ‘Dat kan niet anders. Hier geldt een totaal andere benadering. De plannen worden gemaakt samen met de mensen uit de buurt. De prijs van inspraak is dat het allemaal wat langer duurt’.

Je hoort in de buurt soms vertellen dat alles al in een vroeg stadium zou zijn bekokstoofd door de gemeente en de woningbouwverenigingen. De wethouder: ‘Ik verklaar met de hand op het hart dat er nooit kant en klare plannen in de kast hebben gelegen. Het beste wat je kunt doen is de waarheid te spreken, ook al is het niet mogelijk om het iedereen naar de zin te maken.’

8   DE MYTHE  VAN DE VEESTRAAT

Meestal schrijf ik over dode dichters. Er zijn geen mooiere dichters dan dooie dichters. Over je eigen jeugd en je oude buurt schrijven is iets heel anders. Het is een oefening in herinneren. Niet alleen voor mij, maar ook voor de tientallen buurtbewoners en oud-buurtbewoners, die ik de afgelopen maanden heb gesproken.

Gabriel Garćia Márquez schrijft in zijn autobiografie: ‘je leven is niet wat er is gebeurd, maar wat je je herinnert en hoe je het je herinnert’.

‘Ik ben Berry van den Bebber dat is mijn naam, uit de buurt van de Veestraat daar kom ik vandaan’, zo begint het liedje waarin het stereotype van de Veestraat-bewoner breed wordt uitgemeten. Berry is een trainingspak dragende frikadelleneter met een pitbullhond en een grote wagen met brede velgen. En hij zit graag op een kratje bier op de stoep voor zijn huis.

Folklore maken met een pop, ik mag dat wel. Maar waarom altijd de Veestraat?

Willie Horvers (77) heeft het zich herinneren tot kunst verheven. Hij komt van twee deuren verder van mijn geboortehuis in de Veestraat, maar woont al meer dan een halve eeuw in Engeland. Hij heeft de serie in de krant over zijn oude straat op de voet gevolgd en na iedere aflevering gereageerd. Hij weet zich nog bijna deur voor deur ieder gezin inclusief alle kinderen te herinneren. Willie geeft hoog op van de mentaliteit en de gemeenschapszin van zijn voormalige buurtbewoners. Hij schept een bijna idyllisch beeld: ‘Op straat was de jeugd altijd volop aan het spelen terwijl de mensen met elkaar op straat aan het praten waren’.

Maar hij schrijft ook: ‘In het eerste gedeelte van de Veestraat was het dikwijls ruzie en daar woonden dan ook mensen waar wij niet mee om mochten gaan.’ We hebben het nu over de jaren dertig.

Een stukje gemeentelijk proza uit het zogenaamde Wijkontwikkelingsplan Trouwlaan Uitvindersbuurt: ‘De (wijze van) sociale controle en sociale binding verschilt vaak per straat of buurt en is soms als positief (bezorgdheid, op elkaars kinderen letten) en soms als negatief (discriminerend, eigen rechter spelen, onverdraagzaamheid) te interpreteren.’

Jackie Smeets (36) en Simon Hamstra (37) komen oorspronkelijk niet uit Tilburg, maar zijn hier in hun studententijd komen wonen. Ze konden een huisje huren in de Veestraat, in de buurt van de Varkensmarkt. De straat waar ze vijf jaar hebben gewoond, hebben ze ervaren als een kruitvat van emoties. Een botsing tussen twee culturen: studenten in een volksbuurt. ‘Je kunt in de Veestraat als buitenstaander alleen overleven door direct te zijn, door recht voor zijn raap te spreken’, zegt Jackie.

In de zomermaanden hing er vaak een broeierige sfeer, waren er incidenten en werden er burenruzies en liefdesdrama’s op straat uitgevochten. Zij hebben van dichtbij de oproer meegemaakt die, in het midden van de jaren negentig, ontstond toen een Antilliaanse familie een woning kreeg toegewezen. Het huis werd door buurtbewoners met leuzen beklad. De landelijke pers stortte zich op de Veestraat. De schuldigen zijn nooit achterhaald. Het gebeuren had een behoorlijke impact op de straat, aan de ene kant schaamde men zich, aan de andere kant werd het verzet tegen de autoriteiten gezien als verkapt heldendom. Nadat een van hun vrienden bijna was gemolesteerd, was voor Jackie en Simon de maat vol en zijn ze verhuisd.

De slechte reputatie van de Veestraat wordt opvallend vaak vooral door de jeugd als onrechtvaardig beschouwd. Een jonge Veestraat-bewoner, die regelmatig buiten Tilburg werkt, stelt tot zijn verbazing vast dat ze ook daar zijn straat allemaal kennen. Hij kan zich flink opwinden over het feit dat bij vergelijkbare omstandigheden andere straten en wijken nauwelijks in het nieuws komen, terwijl de mensen uit de Veestraat worden nagewezen.

Waarom altijd die slechte naam? Negentig procent van de buurt gaat gewoon iedere morgen met zijn broodtrommel en een fles koude thee naar zijn werk, net als overal in de stad.

Ik heb er de Tilburgse kranten op na geslagen en een vergelijking gemaakt tussen de Veestraat en de Varkensmarkt en andere straten, zoals de Hoefstraat, Koestraat en Veemarktstraat, om maar eens in de sfeer van de veehouderij te blijven. Over een periode van vijftig jaar is er geen noemenswaardig verschil in het aantal meldingen van ernstige criminaliteit.

Misschien ligt de oorsprong van de mythe van de vrijgevochten volksbuurt, zoals die wordt verpersoonlijkt door Berry van den Bebber, wel in de geschiedenis van de Varkensmarkt, het begin van de Veestraat. De Varkensmarkt is ruim tweehonderd jaar geleden ontstaan als een illegale veemarkt, naast de officiële veemarkt op de Heuvel, met de bedoeling om de Franse bezetter te ontlopen. Er hebben in deze buurt door de jaren heen, om maar wat te noemen, nogal wat notoire smokkelaars gewoond. Ik herinner me er zelf nog een paar uit mijn eigen jeugd. Een oudere bewoner vertelde mij dat er vroeger regelmatig smokkelwaar ‘s nachts bij hem in de tuin werd gedeponeerd, die later weer werd opgehaald als de kust veilig was. Niemand had ooit iets gezien. Het was een min of meer geaccepteerde vorm van bijverdienste voor mensen uit de buurt, die van de steun moesten leven. Die sfeer van illegaliteit is altijd blijven hangen.

En de mythe van de goede mentaliteit en de gemeenschapszin waar Willie Horvers zo hoog van op geeft? Van kinds af aan bewaar ik een onooglijk boekje met een kaft van gemarmerd papier. Het is een bijbeltje met plaatjes van Gustave Doré. Aan de binnenzijde staat een naam: Keesje van Kempen, in het sierlijke handschrift van zijn broer: mijn vader. Het bijbeltje is met kleurpotlood vol gekrabbeld met onbegrijpelijke tekens. Dat was zijn handschrift. Ome Kees was zwakzinnig. Hij stierf jong. Ik heb hem nooit gekend. Voor ons zou hij altijd ‘ome Keesje’ blijven. Hij was de oogappel van mijn oma en van veel mensen in de buurt.

Willie Horvers schrijft over hem: ‘Hij bleef het verstand houden van een kind van twee jaar. Hij was heel veel bij ons, omdat hij graag bij mij wilde zijn. Hij zag er altijd als een heertje uit. Heel schoon en goed van gezicht. Daar zorgde jouw oma wel voor.’

Toen een jongen uit de buurt Keesje had getreiterd, werd hij door mijn oma achtervolgd tot in de keuken van zijn eigen huis. Nadat zij hem daar een draai om zijn oren had gegeven, werd ze vriendelijk uitgeleide gedaan door de moeder van het slachtoffer. De beide dames bleven daarna nog geruime tijd gemoedelijk napraten aan de voordeur.

Het is altijd schipperen tussen assertiviteit en zorgzaamheid.

Er is sindsdien veel veranderd, maar gelukkig zijn de meeste mensen uit de buurt nog zoals ik ze me van vroeger herinner. ‘Het Mariakapelletje moet terug komen in de Veestraat’ zegt een goede vriendin, ‘toen dat er nog stond ging alles beter’. Zij was het ook die mij kort geleden een e-mail stuurde. De Veestraat on-line. Ze dacht dat het niet goed met mij ging. Ze dacht dat ik mij teveel zorgen maakte. Haar boodschap was kort maar krachtig: ‘Jef, jongen, maak je niet druk, het komt allemaal goed’.

Daarom hou ik van de Veestraat.

 

 Dankwoord

Bij het tot stand komen van deze publicatie over de Veestraat hebben velen mij te woord gestaan, materiaal aangedragen, commentaar gegeven of anderszins geholpen. In het bijzonder dank ik daarvoor: Jan Beenen, Wil Brouwers-Van Hoof, Marije Buursink, John Donders, Rina Donders-Meijer, Joep Eijkens, Drukkerij Gianotten, Roel van Gurp, Simon Hamstra, Ans van Hoof, Bart van Hoof, Hent van Hoof, Mieke van Hoof, Toos van Hoof-Dorgé, Toon Horsten, Willie Horvers, Ad Huijbegts, Jeanny Huijbregts-Van Teijlingen, Harrie Janssens, Chris Jolie, Sjan Jolie-Janse, Sjan van Kempen-Van de Donk, Kees de Kort, Corry van Lieshout, Marijn, Norbert, Peter, Frank Reestman, Jürgen Reijnen, Thea Reijnen-Van Oosterhout, D. Sanberg-Van de Sande, Henk Schelle, Jackie Smeets, Nico Snels, Paul Spapens, Henk Windhaus, Toos Windhaus-Van Huijgevoort, en niet te vergeten: Nel, Marieke, Hanneke en Michiel.

Jef van Kempen: Onze Lieve Vrouw van de Veestraat en andere verhalen 2001

© j van kempen

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive K-L, Jef van Kempen, OLV van de Veestraat


Frater Andreas van den Boer

De weelde van een gerust geweten

Frater Andreas van den Boer (1841-1917)

Door Jef van Kempen

Met enige moeite ging het deksel van het slot. Er kwam een geur van kamfer uit de vitrine. Even mocht ik één van de meest in het oog springende relikwieën van het museum vasthouden: de blauwe baaien borstrok van frater Andreas. De binnenzijde is wit, net als de knopen, en hij is ontelbare malen gestopt met blauwe en zwarte wol. Het rugpand bleek voor een deel te zijn weggeknipt, waarschijnlijk om te voldoen aan de vele duizenden verzoeken om devotieprentjes met daarop een stukje ‘stof door hem gedragen’. Gedragen door de man die al bij leven ‘de heilige frater’ werd genoemd. In het besloten museum van de congregatie zijn meer herinneringen aan hem bewaard gebleven. Daaronder ook de dingen die het duidelijkste de geest van armoede illustreren zoals de fraters van Tilburg die destijds beleefden. Het zijn de voorwerpen uit Andreas’ cel: een kaal houten tafeltje met een stoel, een porseleinen wijwaterbakje, een kruisbeeld en een roestig ijzeren wasbakje. Samen met het houten bed – dat hier niet te zien is – was dat de complete inrichting van het slaapkamertje van een frater in het begin van deze eeuw. Even verderop staat het gietijzeren grafkruis, dat bij zijn herbegraving overbodig werd. Op vrijdag 3 augustus 1917, ‘s avonds om een uur of negen, ging Andreas van den Boer recht naar de hemel. Daaraan twijfelde helemaal niemand.

Op 24 november 1841, drie jaar voordat mgr. Zwijsen zijn congregatie van fraters stichtte, werd in Udenhout Jan van den Boer geboren. Hij was de zevende uit een boerengezin dat later naar Biezenmortel verhuisde en in 1854 neerstreek in Helvoirt. Van jongsafaan was deze boerenzoon een buitenbeentje, een stille jongen, die zijn tijd het liefst besteedde aan het lezen van boeken. Een broer verklaarde later dat Jan door de schooljeugd van Helvoirt al voor een heilige werd aangezien. Geen wonder dat hij opviel bij zijn onderwijzer, meester Boset, en de Helvoirtse pastoor Steijvers. Die gaven hem lectuur te leen en spoorden hem aan te gaan leren bij de fraters. In de herfst van 1855, bijna 14 jaar oud, kwam Jan van den Boer op de kweekschool van de fraters in Tilburg. Vier jaar later bij zijn intrede in het noviciaat genoot hij al een zekere faam als een nauwgezette en gehoorzame student. Op 6 september 1863 verbond hij zich voor het leven aan de congregatie van Zwijsen. Voor frater Andreas, zoals hij voortaan heette, begon een levenslange strijd om de volmaakte liefde tot God te bereiken. ‘Het toppunt der volmaaktheid is gelegen in de volmaakte overeenkomst van onzen wil met de H. Wil van God’, schreef hij in zijn retraiteaantekeningen. ‘Alles willen wat God wil en zoals Hij het wil.’ En een jaar voor zijn dood nog noteerde hij: Wij moeten toonbeelden van deugd zijn voor de mensen van de wereld. (…). Ik moet heilig worden en in korten tijd! Na het behalen van zijn onderwijzersakte in 1861 werd Andreas naar Sint Michielsgestel gezonden waar de fraters in 1852 een onderwijsinstituut annex kostschool hadden gevestigd, Huize Ruwenberg. Hij gaf er als invaller les in de vakken Frans, Duits, Nederlands en schoonschrijven. Van 1871 tot 1900 stond hij tevens aan het hoofd van de vooropleiding voor toekomstige priesterstudenten van de eigen congregatie. De magere, altijd wat voorovergebogen leraar wist door zijn uitzonderlijke vroomheid geleidelijkaan groot respect af te dwingen bij leerlingen en medebroeders. Vooral zijn zachtmoedigheid en onverstoorbaar goede humeur maakten grote indruk. “De blijheid lag steeds op zijn gelaat als de uitwendige weelde van een gerust geweten en innerlijke vroomheid”, verklaarde later een leerling, een Tilburgse pastoor. Frater Andreas wilde het vertrouwen van zijn leerlingen winnen, hen als zijn gelijken behandelen. Geheel in tegenspraak met de ijzeren tucht die op Ruwenberg heerste, strafte hij zijn ‘lievelingen van Jezus’ nooit. Daarmee gepaard gaande gezagsproblemen nam hij op de koop toe. De meeste leerlingen hadden echter oog voor het feit dat ze met een bijzondere mens te maken hadden. Zij waren het die hem voor het eerst ‘de heilige frater’ zouden noemen. Toen tijdens een feest op Ruwenberg, waarbij vuurwerk werd afgestoken, een vuurpijl heel hoog en steil de nachtelijke hemel werd ingeschoten, riep een jongen spontaan dat ook frater Andreas recht naar de hemel zou gaan. Maar er was ook kritiek: als ze op Ruwenberg veel van die heiligen zouden hebben, zou de boel lelijk in de war lopen. Of die kritiek frater Andreas ooit ter ore is gekomen weet ik niet; wel, dat hij zich zorgen maakte omdat men een veel te hoge dunk van hem had. Die ‘zogenaamde heiligheid’ van hem, zou hem nog eens een plaats in het vagevuur bezorgen. Het maakte dat hij nog meer zijn best ging doen om niet op te vallen, om geen zonderling te zijn.

De navolging van Christus zoals frater Andreas die nastreefde, was geen tot de verbeelding sprekende heroïsche strijd, zoals die van de ‘apostel der melaatsen’ Peerke Donders. Het was een nederig en alledaags gevecht tegen alle mogelijke menselijke tekorten en zwakheden. In die tijd werd het leven van een frater door een bijna onafzienbare hoeveelheid regels bepaald. Omdat men hem nooit op een fout tegen enigerlei regel had kunnen betrappen, kreeg frater Andreas de bijnaam ‘de levende regel’. De meeste biografen hebben hem ook aangeprezen als de verpersoonlijking van Zwijsens motto: ‘Geheel de regel en niets dan de regel’. Die nadruk doet geen recht aan frater Andreas. Want het naleven van de kloosterregels was slechts één facet van zijn streven naar volmaaktheid. Toen Andreas eens in de studiezaal probeerde de kachel aan te krijgen, stootte hij ongenadig zijn hoofd. De studenten hoorden hem, zonder dat hij daar ook maar een seconde over had hoeven nadenken, zachtjes ‘Deo Gratias’ zeggen. Dat heeft niets te maken met het navolgen van regels, maar met het vermogen om in alle omstandigheden in alles God te kunnen zien. Ook al werd frater Andreas door iedereen geprezen om zijn onveranderlijke vriendelijkheid en blijmoedigheid, toch had ook een heilige wel eens een mindere dag. In één van zijn brieven verontschuldigt hij zich daarvoor: Maar wat er aan gedaan? Elk vogeltje zingt naar dat het gebekt is en de kraai met haar heesch en schor geluid en de uil met zijn gekras meenen het wellicht even goed als de vroolijke nachtegaal en de lustige lijster. Het was me gisteren ook zo’n donker licht, dat stemt juist niet tot vrolijkheid. Naast zijn werk op school besteedde hij veel tijd aan schrijven en studeren. In het jeugdblad ‘De Engelbewaarder’ werden tientallen stukjes van hem opgenomen, vaak vertalingen of bewerkingen, meestal anoniem. In 1898 verscheen zijn ‘Noveenboekje’, met gebedsoefeningen voor kerkelijke feestdagen. Bidden was zijn meest geliefde bezigheid. Hij bracht dagelijks vele uren in gebed door. En om zich daarbij tegen opkomende slaperigheid te wapenen, had hij een heel arsenaal aan middelen bedacht. Vaak ging hij staan en als hij geknield zat, zou hij nooit op de armen steunen. Sommigen hebben beweerd, dat hij zich zelfs wel eens in de armen kneep of met een speld prikte om de concentratie te bewaren.

Na meer dan vijftig jaar wonen en werken op Ruwenberg werd frater Andreas in 1912 overgeplaatst naar het fraterhuis aan de Bosscheweg te Tilburg. Hij was 71 en leed aan een kwaal aan zijn rechterarm. Nader onderzoek leerde dat het om een abces ging van tuberculeuze aard: de kop van de bovenarm bleek al helemaal te zijn weggeteerd. Met groot geduld en zonder ooit te klagen, onderging de frater een langdurige en pijnlijke behandeling. Een gevolg van de ziekte was dat hij niet meer in staat was met de rechterhand te schrijven. Om zich toch nuttig te kunnen blijven maken, leerde hij met veel moeite nog feilloos met de linkerhand te schrijven. In juli 1917 liep hij een zware verkoudheid op. Hij werd overgebracht naar de ziekenzaal maar zijn toestand verslechterde snel. Veel fraters en oudleerlingen kwamen hem opzoeken. Op vrijdagavond 3 augustus 1917 ging frater Andreas dood. Hij werd 75 jaar oud. Over zijn sterfbed is veel geschreven; ook veel wat geen hout snijdt. Ik houd het maar op de schriftelijke verklaring van frater Plechelmus, portier van het fraterhuis: Hij sloeg zijn oogen zoo zacht, zoo schoon, zoo strak op een bepaald punt voor zich uit dat bij ons de gedachte opkwam, dat ze zijne ziel kwamen halen en ten hemel voeren (ik zeg bij ons, want alle fraters van het huis waren erbij tegenwoordig en waren er allen in getroffen), ook sprak hij een paar woorden die ik niet verstond. Hij strekte zijne hand tot mij uit en hij was dood. Daar ik moei was van voortdurend schietgebeden voor hem op te zeggen, zo liet ik frater Directeur vijf Onze Vaders bidden, en daarna heb ik en frater Clemens hem van zijne kleederen ontdaan en opnieuw aangekleed als een gewonen frater. Hij lag toen daar op het doodsbed met een gelaat van vreugde alsof hij plezier had. De maandag daarop werd frater Andreas op het kloosterkerkhof begraven. Er zijn natuurlijk meer mensen die voorbeeldig hebben geleefd, maar na verloop van tijd verdwijnen ze toch uit het gezicht. Frater Andreas werd echter niet vergeten. Al enkele dagen na zijn begrafenis bezochten de eerste vereerders zijn graf. Het waren studenten die zijn voorspraak kwamen vragen voor het slagen van een examen. Men begon ongevraagd brieven met gebedsverhoringen, voor de meest uiteenlopende zaken, naar de fraters te sturen. Ze werden voor een deel in ‘De Engelbewaarder’ gepubliceerd. Dat droeg bij aan de grote bekendheid die frater Andreas in korte tijd zou krijgen, ook buiten Brabant. Vijf jaar na zijn dood waren al meer dan duizend gebedsverhoringen bekend en er zouden in de loop van de jaren nog vele duizenden volgen. Sinds 1930 wordt zijn sterfdag ieder jaar herdacht tijdens een bedevaart naar zijn graf in Tilburg. Het in 1921 opgerichte Frater Andreasbureau maakt zich al decennia lang sterk voor zijn zaligverklaring. Een dergelijke verklaring is de hoogste onderscheiding die de katholieke kerk verleent aan mensen die een voorbeeld zijn geweest en hebben laten zien dat de navolging van Christus geen onbereikbaar ideaal hoeft te zijn. Terwijl ik dit schrijf is de procedure al zeer ver gevorderd. Maar wanneer het grote moment ook aanbreekt, een dergelijke gebeurtenis reikt verder dan Andreas’ persoon alleen. Het zal tevens een eerbetoon zijn aan tienduizenden mannelijke en vrouwelijke leden van Nederlandse congregaties die zich ingezet hebben voor hun medemens. Misschien zal de zaligverklaring ook een inspiratie zijn voor congregaties in de Derde Wereld. Daar is veel belangstelling voor het leven van de Brabantse boerenzoon, die een heilige werd. Honderd meter van het museum van de fraters ligt de kapel van het bejaardenoord Joannes Zwijsen. Terwijl buiten het verkeer over de Gasthuisring raast, is het er doodstil. Hier werd frater Andreas in 1974 herbegraven, in een verzegelde, met lood beklede, houten kist; het lot van een heilige. Op de witte marmeren grafsteen staat alleen zijn naam. Als ik de kapel verlaat, blijkt een oude frater geruisloos te zijn binnengekomen. Hij zit, zonder iemand op te merken, te bidden voor het altaar; een magere wat voorovergebogen man. Een ogenblik meende ik hem te herkennen. (Gepubliceerd in: Eenige uit velen, 1994)

More in: Jef van Kempen, Tales for Fellow Citizens


Older Entries »

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature