In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. PRESS & PUBLISHING
  15. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  16. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  17. STREET POETRY
  18. THEATRE
  19. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  20. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  21. WAR & PEACE
  22. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Boutens, P.C.

«« Previous page · P.C. Boutens: 3 gedichten · P.C. Boutens: 3 gedichten · P.C. Boutens gedicht: Vergeef . . . · P.C. Boutens: In eenzaamheid

P.C. Boutens: 3 gedichten

P.C. Boutens
(1870-1943)


Winter-stad

In het koele gouden bad

Van het fijne winterlicht

Rijst de groote menschenstad

Tot een droomverlucht gezicht:

Al de gangen, al de zalen

Waar de ziel in droom mag dwalen.

Boven glansgewasschen pleinen

Waar de stille menschen loopen,

Juichen klokken uit haar open

Torens zuiver door de reine

Luchten naar verrukten droomer

Al den hartstocht van zijn zomer …

Hart, wat hielp ons lange zoeken,

Daar wij toch gevonden wòrden?

Al de woorden in de boeken

Zijn als blâren die verdorden

Voor den onvoorzienen lach

Van den kortsten zonnedag!

 

Nacht-stilte

Stil, wees stil: op zilvren voeten

Schrijdt de stilte door den nacht,

Stilte die der goden groeten

Overbrengt naar lage wacht …

Wat niet ziel tot ziel kon spreken

Door der dagen ijl gegons,

Spreekt uit overluchtsche streken,

Klaar als ster in licht zoû breken,

Zonder smet van taal of teeken

God in elk van ons.

 

Kussen

Roode lippen, blanke leden

Wijken uit hun eng omhelzen

Naar de koele heldre grenzen

Waar zich oog en oog ontmoeten

In der zielen kus.

Als de diepe blauwe heemlen

Duren over zee en landen,

Duren over dood en leven, –

Over liefdes dood en leven

Duurt der zielen kus.

Toch, ons zielen konden nimmer

Tot elkaêr in oogen reiken,

Konden niet uw warme lippen

Mijne warme lippen kussen,

Hadden niet mijn roode lippen

Uwen rooden mond gekust.

 

P.C. Boutens poetry
fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Boutens, P.C.


P.C. Boutens: 3 gedichten

P.C. Boutens
(1870-1943)

 

Ween niet . . .

Ween niet; want leed en weenen zijn voorbij.

Wij weenden niet op d’eindeloozen tocht.

Daar was geen tijd voor omzien, maar door dorst

en honger en uitputting en nachtangst

hielden wij vol en bleven eerlijk trouw

aan onze eerste afspraak: bracht ons de echo niet

den woordelijken nazang van ‘t refrein,

of allen allen volgden? Hier in ‘t end

stokt in ons keel verlangens helle lied

voor ‘t zware zwijgen van bereikt geluk,

en geen-van-al die meêkwam of ons bijhield…

Ween niet; want leed en weenen zijn voorbij.

 

Nu is het werk volbracht

Nu is het werk volbracht, nu komt de rust…

Ten laatste doorgebroken staat de wand,

de blinde ringmuur, in een eng diep venster

op deze witte glansverzade stilte,

doorzichtigheid voor oog noch oor te peilen,

waarin de regelmaatge brandingslag

van onbestembre zee zijn rustge ruisching

verzucht uit onaandoenlijk diepen vrede

met zulk een zuiveren gelaten klem

dat werelds opzet en zijn rep en roer

joelt aan ons uitgevallenen voorbij

verschimd en leêg van elk bestaansbewijs

en van den geilen stekel van zijn hinder

met éenen slag ontzenuwd en ontnerfd…

O armoê die van Gods oneindigheid

niet dan éen ademhaal opnemen kan…

In zalige vermoeidheid zinkt het leven

in ons inéen, een machtloos zich-begeven

in een begeertedoode afwezigheid,

wegmatting uitgeput van elken droom,

van elk houvast – en vóor wij ‘t weten, reppen,

bezig in losse koorts buiten ons om,

zich onze handen als vereend vervreemden,

en daadlijk staat het nauwe raam gedempt

en afgedekt, gesloten en geruit,

een teêr-doorgrondlijk vastgelegd vizioen,

met al de bonte flonkerende scherven

die langs den weg gedwongen voorkeur raapte,

brokken en splinters der vermalen schelpen

van nimmermeer bezonnen Grooten Vloed.

 

Ik weet, als ik zal liggen in den dood

Ik weet, als ik zal liggen in den dood,

gebonden in zijn eerste roerloosheid,

dan zult gij rijzen in uw lichtst gezag

gelijk de nieuwvervulde zomermaan

in ‘t Oosten opvaart vóor de dag verglimt.

En iedere andere aanspraak en verband,

al wat den schijn van vaste sterren won

aan onzen aardschen hemel, deinst terug

binnen den wijden opgedrongen ring

waarin de wereld-en-haar-kindren stuwt

vrees, afgunst, haat, verhuicheld zelfbehoud,

tot gaaf verbijsterde aandacht overstomd

rond de eenzaamheid en d’ongenaakbren nood

van die langs treden van geluk en leed

uitstijgen naar den opperst schoonen stand

van nooit meer te vergeten sterflijkheid

en eeuwgen naroem. Op mijn wrangen mond

zullen uw warme lippen zegelen

onze afspraak die dit leven overduurt

naar alle kanten als Gods kiemend wonder

breekt uit zijn tijdlijke verduisterdheid.

Dan voor uw oog zal mijn geloste ziel

verschieten haar rechtstreeksche helle baan

naar waar zij in de oneindigheid ontvlamt

de nieuwe vaste-lamp van haar geduld.

En voor het blinde hart dat ziet en weet,

ligt heel de duur en de afstand die ons scheidt,

als éene vaste schrede, éen ademtocht…

Zoo kuste Konradijn den dooden mond

van Frederik van Baden.

 

P.C. Boutens poetry
fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Boutens, P.C.


P.C. Boutens gedicht: Vergeef . . .

poetry400

P.C. Boutens
(1870-1943)

 

Vergeef . . .

Vergeef dat ik niet eerder u herkende,

niet daadlijk in uw adems kussen proefde

de lentegeurge levenkruidge kracht…

Zoovelen waren doorgaans tusschen ons,

en uw gelaat dat voor een oogopslag

boven de lage wolk van het gewoel

zijn tweelingsterren naar mij openlichtte,

leek wel voor een als ik niet te benaadren

zonder de gunst van duizend middelaars

met valsche schaamte en klein verraad te koopen…

En toch, alleen dit heimelijk verband,

zoo twijfellichte en onbewijsbare afspraak,

was al ziels leeftocht op den langen weg,

den onvermoeiden tocht die jaar aan jaar

uw onberekenbaren ommegang

bijhield van opgejaagde rust naar rust

in onbereikbaarheids beschaamd contact;

en nooit bezonk in den bekorten slaap

het troeble jachten van denzelfden droom…

Maar als voor ‘t laatst uw avondlijke gang

zijn inkeer nam tot den olijvenhof,

en in het opgeschrikte fakkellicht

uw ongenaakbaar lijdelijke mond

besmeurd werd met het slijm van het verraad,

dan viel de doodlijke vermoeienis

over mij als een roover in den nacht,

en als een ingegraven dier verzonk

ik in den tijdverloren winterslaap…

En waakte straks ik met den scherpen trek

van uitgevasten levenshonger op,

dan vond mijn zoeken op de zomersche aard

geen spoor van u, geen troost en geen belofte,

niets dan een onweêrlegbaar wrang relaas

van duisternis en bloed en hoon en dood,

en een vereenzaamde verheerlijking

achter de zerkbezwaarde deuren van

de strakke hemelen; een leêg geteem

van stemmen op haar voozen galm verliefd,

een raadselig gezoem van lijkgebaar

druk in de weer om eindlijk ‘t leven zelf,

het onaanrandbare, in te spinnen in

het gif van eigen afgestorvenheid,

hing als een dompe mummelende mist

over het sprakeloos geslagen leed

der duizenden eenvoudigen en ‘t valsch

strakuitgestreken masker van die sluiks

doorgingen met hun onverstoorbaar spel

en gristen onderling en dobbelden

om Judas’ weggeworpen zilverlingen…

Mijn opgejaagdheid kwam tot rust noch duur

noch tot de wanhoop van het vol besef,

maar dreef slaapwandlend zonder her of der

met al de dagen en de nachten meê,

totdat van klein en onverhoopt houvast

de toegestoken vingerspits mij greep,

en ‘k zag in bloem of stralend kinderoog

den onmiskenbaren vertrouwden schijn

van uw verlichte schaduw, en ik wist

dat niemand anders dan gij zelf alleen

daar levendauwend waart voorbijgegaan…

En dan werd overal uw voetstap groen

van onbekend zoetrokig lentekruid,

en hier en ginds verlieten kinderen

en wonderlijk verdwaasden huis en goed

en lief en maagschap, en een wild gerucht

groeide aldoor sterker uit zijn tegenspraak,

dat gij, geen dagreis ver, moest zijn gezien

met uw gewonen sleep van jongeren.

Pas in den uittocht der weejammrenden,

van kranken en melaatschen, sloop ik meê

en vond terecht mij op mijn oude plaats

voor ‘t eigen nooit verouderd avontuur…

En nu de wereld in haar blinde klem

mij heeft gebroken, en ik weerloos lig,

geschonden en tot machtloosheid vermaald,

en zonder hoop of wil tot vreemde hulp,

nu heeft uw derenis mij zelf gemist

en mij alleen gevonden en geheeld

in dit gaaf zwijgen dat geen einde neemt

en waarin niets niets bleef onuitgezegd…

Ja, ga mij voor… Ik kom u veilig na

om zooals altijd met u saam te zijn…

Beloof mij niets… Ik kreeg meer dan mijn deel…

Ik was mijn uur met u in ‘t Paradijs.

 

P.C. Boutens poetry
fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Boutens, P.C.


P.C. Boutens: In eenzaamheid

P.C. Boutens

(1870-1943)


In eenzaamheid

Weêr ontvangt mij vroeger einder:
Al het schoon van aarde en hemel
Vloeit ineen tot de oude lijn der
Diepe zee wier lichtgewemel
Mijner oogen jonkheid boeide
Vóor haar vloed om u vervloeide.

O als welk een ander kind,
Armer wel en zeker droever,
Zat ik aan denzelfden oever
Eer mijn ziel u had bemind!
Hoe verdiept de duizend glansen
Over de’ eigen spiegel dansen!

Al de brandend witte rozen,
Aller vooglen hoogste wijzen,
Sneeuwen wolken en de hoozen
Blanke sterren die er rijzen,
Al de stralende oogenlichten
In der menschen aangezichten:

Al de brekers op de wijde
Zee die uitvloeit aan mijn voeten,
Zijn de onafgebroken stoeten
Van het zegerijk geleide
Waarvan de ommegang niet eindt
Tot uw glans hem overschijnt.

P.C. Boutens gedicht

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Boutens, P.C.


« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature